Uw zoekacties: Oud-archief, Aalburg, 1680-1811

0001 Oud-archief, Aalburg, 1680-1811

 

In een inventaris staat beschreven welke stukken er allemaal in het archief aanwezig zijn, maar vaak ook een korte geschiedenis van het archief. Bij ‘Kenmerken’ vindt u de pdf-versie van de inventaris en algemene informatie over het archief. Bij ‘Beschrijving van de series en archiefbestanddelen’ vindt u de lijst met beschrijvingen van stukken die zich in dit archief bevinden, gegroepeerd in hoofdstukken/rubrieken. Door op het plus-tekentje te klikken voor een beschrijving van een hoofdstuk/rubriek gaat u steeds een niveau dieper in de inventaris.

 

Hoe zoekt u door een inventaris?

 

Klik op de zoekbalk, bekijk eventueel eerst de ‘Zoektips’ linksonder in het zoekscherm en tik vervolgens uw zoekterm(en) in. Klik vervolgens op ‘zoek’. Onder ‘Gevonden archiefstukken’ verschijnen de beschrijvingen van stukken  waar de zoekterm in voorkomt.

 

Wanneer u op een ‘Gevonden archiefstuk’ klikt, verschijnt een meer gedetailleerde beschrijving met rechts ook een aantal icoontjes in beeld. Het meest rechtse icoon (Aanvragen) kunt u gebruiken wanneer u het betreffende stuk in de studiezaal wilt komen bekijken. Een instructie hoe dit online aanvragen werkt, vindt u hier.

 

Welke archieven heeft het Streekarchief Langstraat Heusden Altena?

 

Bekijk het Archievenoverzicht om te zien welke archieven het Streekarchief beheert. 

 

beacon
 
 
Inventaris
1. 1. Archiefvorming
1.1. Geschiedenis van de archiefvormer
0001 Oud-archief, Aalburg, 1680-1811
1. 1. Archiefvorming
1.1.
Geschiedenis van de archiefvormer
Ambachtsbestuur van Aalburg
1680-1811
DE GESCHIEDENIS VAN AALBURG
1.1. Ontstaan en ontwikkeling
Het dorp Aalburg is als nederzetting ontstaan op de Dussense stroomrug langs de Oude Maas. Archeologisch onderzoek heeft uitgewezen dat Aalburg in ieder geval in de derde eeuw na Christus bewoond is geweest. Tevens is door bodemonderzoek vast komen te staan dat er vanaf de zevende eeuw sprake is van permanente bewoning. De eerste schriftelijke vermelding van Aalburg stamt uit het jaar 889. In een oorkonde uit dat jaar schenkt Arnulf van Karinthië, koning van Oost-Frankenland, twee hoeven te 'Alburch' aan de Westfriese graaf Gerulf, de stamvader van de Hollandsegraven. Volgens Hendriks houdt de schenking verband met bewezen diensten voor de koning. Dit zou betrekking kunnen hebben op de strijd van de Oost-Frankische koning tegen de Vikingen, waarbij Gerulf een belangrijke rol speelde. Over de oorsprong en de betekenis van de naam Aalburg is geen eenduidig antwoord te geven. Hendriks houdt het op een verwijzing naar een Romeinse burcht. Hendriks ziet naast deze uitleg ook een mogelijk verband met een negende eeuws walsysteem in de Kolkenwaard. Dit walsysteem is bekend onder de naam "Grote Burcht" en diende ter verdediging tegen de Vikingen. De schrijvers van het lexicon van Nederlandse toponiemen wijzen ten eerste op de oud-Nederlandse aanduiding van "burg" voor "burcht". De toevoeging "aal" zou afgeleid kunnen zijn van het Germaanse woord "ala" dat geheel of groot betekent. De betekenis "groot" is volgens de schrijvers echter zeer onzeker. Oude nederzettingen, zoals Aalburg, hebben in de opbouw een bepaalde grondstructuur die wordt aangeduid met "eng" of "ing". Een eng bestaat uit een aaneengesloten compacte bewoning omgeven door open bouwlandcomplexen. Daarbuiten bevinden zich de hooi- en weidelanden. Het geheel wordt omgeven door komgronden. Van oorsprong waren de komgronden voor gemeenschappelijke gebruik, de zogenaamde meenten.
In de middeleeuwen zijn de gemeenschappelijke gronden geleidelijk aan verdeeld. Aalburg kende echter, evenals het nabijgelegen dorp Wijk, nog lang een variant op het gemeenschappelijk grondbezit. Dit verschijnsel komt verderop bij De Eb nader aan de orde. Gegevens over de ontwikkeling van de bewoning in Aalburg zijn mondjesmaat voorhanden. Hendriks geeft aan dat omstreeks het begin van de elfde eeuw de bevolking sterk toenam. Hij brengt dit in verband met de uitbreiding van het landbezit van de abdij van Sint Truiden in Aalburg. Deze bevolkingsaanwas moet relatief worden gezien. In de 15e eeuw telde Aalburg namelijk nog maar rond de 30 huizen. Het was daarmee het op één na kleinste dorp in het Land van Heusden. In 1796 had het dorp 266 inwoners en in 1806 waren er 60 huizen. De laatste gegevens dateren van het midden der negentiende eeuw. Dan blijkt Aalburg te bestaan uit ruim 60 huizen en ongeveer 400 inwoners.
Aalburg maakte deel uit van het Land van Heusden. Dit gebied bestond uit de zogenaamde Bovendorpen Baardwijk, Vlijmen, Engelen, Onsenoord, Hedikhuizen, Oudheusden, Elshout, Hulten en Herpt. De Benedendorpen waren Aalburg, Wijk, Veen, Heesbeen, Doeveren, Drongelen, Meeuwen, Genderen, Eethen en Babyloniënbroek. Heusden vormde vanaf de dertiende eeuw het centrum. In het begin van de Middeleeuwen was deze regio verdeeld over de Karolingische gouwen Teisterbant en Taxandrië. Tijdens de Karolingische periode kwamen de meeste Bovendorpen, de dorpen ten zuiden van Heusden, onder het gezag van de Gelderse landsheerlijkheid. De Benedendorpen behoorden tot het gezagsgebied van de graven van Kleef. Een uitzondering hierop vormde Aalburg dat in de twaalfde eeuw nog onder het gezag viel van de graaf van Gelre. In de tweede helft van de dertiende en het begin van de veertiende eeuw vormde het Land van Heusden het "strijdtoneel" van de machtsuitbreiding van de landsheren van Holland en Brabant. De graven van Holland maakten aanspraak op het gebied vanwege het voogdijschap over de kerk te Aalburg. Daarnaast claimden de hertogen van Brabant het gezag over het Land van Heusden op grond van een complexiteit aan leenverhoudingen, waarmee ook deze regio was verweven. Graaf Floris V van Holland slaagde erin meer greep op het gebied te krijgen door in 1273 een overeenkomst te sluiten met de heer van Heusden over de schouwvoering op de Hoge Maasdijk. Deze "usurpatie" door de graven van Holland werd echter zoveel mogelijk tegengewerkt door de heren van Heusden.
In 1319 wees graaf Gerard van Gulik als arbiter in het hoog oplopende machtsconflict tussen de landsheren van Holland en Brabant, het Benedenland van Heusden toe aan de hertog van Brabant. Hiermee was de kwestie niet afgedaan. In 1357 slaagde graaf Willem III van Holland erin het Land van Heusden definitief onder zijn gezag te brengen. Tot 1815 bleef het Land van Heusden deel uitmaken van het gewest Holland. Vanaf die tijd vormde het gebied een onderdeel van de provincie Noord-Brabant. Aalburg heeft tot in 1810 een zelfstandig ambachtsbestuur gehad. Bij Koninklijk Decreet van 14 mei 1810 zijn de ambachten Aalburg en Wijk tot bestuurseenheid samengevoegd. Na de vereniging van deze twee ambachtsbesturen bleef men van de inkomsten en uitgaven van de Eb een aparte administratie voeren, onder de naam Afdeling Aalburg. Het vermogen werd beheerd door het gemeentebestuur. De Afdeling Aalburg is op 1 januari 1968 opgeheven. Aanvankelijk droeg de nieuwe gemeente de naam "Wijk", maar vanaf 1814 werd de naam "Wijk en Aalburg" of "Wijk c.a." aangehouden. Op 1 januari 1973 is de naam veranderd in "Gemeente Aalburg". Op die datum zijn de gemeenten Eethen, Wijk en Aalburg en Veen samengevoegd. Het betrof de dorpen Eethen, Genderen, Drongelen, Meeuwen, Hill, Babyloniënbroek, Wijk, Aalburg en Veen.
1.2. De bestuurlijke organisatie
De aanduiding "Land van Heusden" en voor Aalburg "dorp", "ban" of "ambacht" had in de eerste plaats betrekking op het rechtsdistrict. Het Land van Heusden was het rechtsgebied van de landsheer, zijnde heer van Heusden, later de graaf van Holland en nog weer wat later de Staten van Holland. De drossaard was aangesteld om binnen dit gebied op te treden in de plaats van de landsheer. Aalburg vormde een lokaal rechtsdistrict binnen het drostambt. Het was het kleinste onderdeel van de bestuursmacht van de landsheer. Rechtskundig waren er vele aanduidingen om de status van het rechtsgebied aan te geven. In het geval van Aalburg waren dat de benamingen "dorp", "ban" en "ambacht". Een ban of ambacht is het gebied waarbinnen de schout het recht had te bannen, ofwel te gebieden en te verbieden. De schout was evenals een drossaard of baljuw de plaatsvervanger van de landsheer. Namens de landsheer trad hij op als voorzitter van het ambachtsbestuur dat ook wel schepenbank of dagelijks gerecht werd genoemd. In Aalburg noemden de leden van het ambachtsbestuur zich bij voorkeur "heemraden". Naast het college van heemraden werden in Aalburg twee borgemeesteren benoemd. Als belangrijkste taak hadden zij het beheer van de ambachtsfinanciën. De taken van het ambachtsbestuur waren tweeledig. Enerzijds oefende het bestuur typische buurtschapsfuncties uit, zoals de lokale waterstaatszorg en het beheer van gemene gronden. Anderzijds had het rechtsprekende bevoegdheden. Voor belangrijke beslissingen riep het ambachtsbestuur de algemene vergadering bijeen.
Binnen de rechtsprekende taak was er een onderscheid in contentieuze rechtspraak en voluntaire rechtspraak. Onder contentieuze rechtspraak vallen alle behandelingen van geschillen. De voluntaire rechtspraak betreft zaken waarbij geen sprake is van een geschil, maar van rechtshandelingen die bestonden uit de op schriftstelling van rechtshandelingen die voor burgers en instellingen dienden als bewijs. Het ambachtsbestuur van Aalburg was niet bevoegd tot contentieuze rechtspraak. In geval van geschillen moesten de burgers zich wenden tot de schepenbank van Heusden. In 1403 bepaalde Albrecht van Beieren dat de Heusdense drossaard eenmaal per jaar zitting zou houden in Genderen ter beslechting van geschillen die waren gerezen in de Benedendorpen Aalburg, Veen, Wijk, Doeveren, Drongelen en Babyloniënbroek. Het college dat de drossaard terzijde stond werd gevormd door één afgevaardigde van ieder dorp. De ordonnantie van Albrecht van Beieren werd echter nauwelijks nageleefd. Al snel ontstond de gewoonte om geschillen voor de schepenbank van Heusden te brengen. In 1784 kwam het ambachtsbestuur ter vergadering bijeen in het Rechthuis van Aalburg. Een oudere vermelding van het Rechthuis is mij niet bekend. Het was de herberg 'de Vogelensangh' aan de Maasdijk van de kinderen van Gerrit Vogelenzang.
1.3. Belastingheffing
In de middeleeuwen, maar vooral ten tijde van de Republiek, kende het gewest Holland, waartoe ook Aalburg behoorde, een verscheidenheid aan belastingen. De belastingheffing was in hoofdlijnen te onderscheiden in dorpsbelastingen en gewestelijke belastingen. De belastingen waarvan de opbrengst ten goede kwam aan het dorp zijn bekend onder de benaming "onraad-, kommer- en dijkgeld". Deze belasting werd evenredig omgeslagen over alle inwoners met landbezit. Hiertoe werden kohieren aangelegd, waarin de omvang van het landbezit van de landeigenaren was vastgelegd. De opbrengst van deze omslag was de belangrijkste inkomstenbron voor de dorpen. Meer complex is de verscheidenheid aan gewestelijke belastingen. Deze belastingen kunnen worden verdeeld in drie hoofdgroepen. Ten eerste de verponding, waarbij werd aangeslagen naar het bezit van onroerende goederen, ten tweede de gemene middelen, waarbij werd aangeslagen naar verondersteld gebruik of vertering en ten derde de overige belastingen die buiten de andere twee categorieën vielen. Hieronder zal worden ingegaan op de inhoudelijke aspecten van deze drie hoofdgroepen, met het accent op de belastingen die in Aalburg werden geheven.
1.3.1. Verponding
De verponding valt onder de categorie "beschreven middelen". Dit houdt in dat voor de heffing van deze belastingen kohieren werden aangelegd waarin was opgetekend hoeveel belasting een bezitter van onroerend goed verschuldigd was. De verponding is van oorsprong een grondrente over de voormalige eigendommen van de landsheer, die door de grondbezitters collectief werd opgebracht. Per plaats kwam het dorpsbestuur met de landsheer de hoogte van het bedrag overeen dat jaarlijks zou worden afgedragen. Het plaatselijke bestuur inde het bedrag van de inwoners evenredig aan het geschatte vermogen of de veronderstelde inkomsten. Het afgesproken bedrag werd jaarlijks afgedragen. Voor de landsheer was dit een manier om een vaste bron van inkomsten te verkrijgen. Volgens het gewoonterecht was de landsheer niet gerechtigd om personen belasting op te leggen. Dit had te maken met het principe dat een landsheer geen eigendom mocht ontvreemden. Zo moest de landsheer de leden van de Staten verzoeken om geld af te staan. Deze "bede" was de eerste vorm van belasting. De benaming van de grondrente die de landsheer opeiste onderging in de loop der tijd enkele veranderingen. De oorspronkelijke benaming "schot", ofwel financiële verplichting, veranderde in de loop van de Middeleeuwen in "morgengeld", omdat het enkel nog werd geheven op grondbezit. Tegen 1500 kwam de benaming "verponding" in gebruik en werd voortaan geheven op alle onroerende goederen. Het ponden is het schatten van vermogen in ponden, een geldeenheid. Verponding is een hernieuwde taxatie, die nodig was in verband met wijzigingen in het bezit die zich in de loop der tijd hadden voorgedaan. Niet alleen veranderde de belasting van naam, maar ook vond er een wijziging plaats in de bepaling van de hoogte van de aanslag. Aanvankelijk was de hoogte van de aanslag afhankelijk van de oppervlakte van het landbezit. Bij de verponding was de aard en kwaliteit van het land mede bepalend.
Nadat de gewestelijke Staten in 1588 het landsheerlijk gezag over hadden genomen kwam er geen wijziging in de heffing van de verponding. De gewoonte bleef bestaan dat per jaar tussen de plaatselijke besturen en de Staten de quota werden overeengekomen. De kohieren werden regelmatig vernieuwd in verband met wijzigingen in de bebouwing, bezit en ontginning van gronden. De opbrengst van de verponding was bestemd voor de financiering van de gewone lasten van het gewest. Dit waren de kosten voor defensie, voor het bestuur en de rentenlast. Bij geldgebrek in tijden van oorlog ging het gewest over tot het innen van een extra verponding. De jaarlijkse verponding werd daarbij aangeduid als "ordinaire verponding" en de extra heffing kreeg de benaming van "extra-ordinaire verponding". Bij de extra-ordinaire verponding werd een 100e en/of een 200e deel geheven op onroerend goed. Het kreeg hierdoor ook wel de benaming 100e of 200e penning. Een 100e penning is één procent van de totale waarde en een 200e penning is een half procent. De 200e penning werd ook omgeslagen over het bezit aan obligaties, aandelen van de VOC, huizen, heerlijkheden, landerijen, tienden en visserijen. Vanaf de achttiende eeuw kwam de heffing van extra-ordinaire verponding steeds vaker voor en werd uiteindelijk jaarlijks geheven. In sommige jaren zelfs meerdere keren.
Ten behoeve van de inning van de verponding hield het ambachtsbestuur kohieren bij. In deze verpondingskohieren werd het belastbaar goed aangetekend. De personele kohieren bevatten lijsten van personen die voor de extra-ordinaire heffing in aanmerking kwamen. Vanaf 1739 werd de extra-ordinaire verponding uitsluitend geheven op huizen en gebouwen, niet meer op landbezit. In 1805 bracht de secretaris van Staat voor Financiën, I.J.A. Gogel, hervormingen tot stand in het bestaande belastingstelsel. Het doel hiervan was uniformiteit en vereenvoudiging van de belastingen te verwezenlijken voor alle gewesten. Het resultaat van de hervormingen was een toename van de inkomsten voor de staat door een meer efficiënte inning. Het was een rechtvaardiger systeem doordat belasting werd aangeslagen naar draagkracht en doordat het accent werd verlegd van accijnzen naar directe belastingen. De verponding maakte plaats voor grondbelasting. Voortaan werd anderhalf procent van de getaxeerde waarde geheven op grondbezit. Ook hiervoor waren kohieren aangelegd, waarin de belastingverplichting was genoteerd. Het duurde echter tot 1823 voordat er rust kwam na een periode van hervormingen en aanpassingen. Het begin van de "moderne" belastingheffing zoals Gogel die voor ogen had wordt daarom gesteld op het jaar 1823.
1.3.2. Gemene middelen
De gemene middelen bestaan uit een diversiteit aan accijnzen die het karakter hadden van óf directe óf indirecte belastingen. De direct geheven accijnzen vallen onder de categorie "beschreven middelen", de indirect geheven accijnzen onder de categorie "onbeschreven middelen" omdat voor deze heffing geen kohieren werden aangelegd. Tot de direct geheven accijnzen en de beschreven middelen behoren de zogenaamde bouwmiddelen. Dit waren het hoorngeld op vee, het oorgeld op paarden, het koehouders zoutgeld en de belasting op bezaaide en beteelde landen. Daarnaast waren er de zogenaamde herenmiddelen. Deze werden geheven op inkomens van 300,- of hoger. Tot deze belastinggroep behoorden het heren- en redemptiegeld op dienstboden en huisknechts, het carossegeld op koetsen, het koffie- en theegeld en de consumptie op tabak. Het koffie- en theegeld en de consumptie op tabak werd geheven naar verondersteld gebruik. Bij de heffing werd uitgegaan van een hoeveelheid aan gebruik en verbruik passend bij een bepaald inkomen. In 1622 werd het hoofdgeld ingevoerd om de kosten van de ontzetting van Bergen op Zoom te dekken. Het was een belasting die op personen werd geheven naar geschatte verteringen. Het duurde echter tot 1715 totdat er uitvoering werd gegeven aan deze belasting onder de naam "familiegeld". Personen die hiervoor in aanmerking kwamen werden aangeslagen naar verondersteld gebruik van consumptiegoederen. Doordat de inning van het familiegeld op vele problemen stuitte is dit spoedig nagelaten.
In 1742 is deze belasting vervangen door de personele quotisatie, dat op hetzelfde principe was gebaseerd als het familiegeld. De heffing van het zout-, zeep, heren- en redemptiegeld, waarvan de kohieren in dit archief voorkomen, waren accijnzen die het karakter hadden van hoofdgeld. Dit wil zeggen dat de belasting per persoon werd geheven aan de hand van kohieren. De belasting van zout en zeep was een heffing naar verondersteld gebruik. Het heren- en redemptiegeld werd betaald per dienstbode en huisknecht.
De indirecte belastingen waren de accijnzen die werden geheven op de productie van eerste levensbehoeften. Deze accijnzen behoorden tot de categorie "onbeschreven middelen". Het waren indirecte heffingen omdat de aanslag werd berekend in de prijs van het product. De belangrijkste hiervan was de belasting op het malen van graan. Deze belasting had een grote invloed op de hoogte van de broodprijs en trof daarmee vooral de minvermogenden.
1.3.3. Overige belastingen
De resterende groep belastingen behoort tot de categorie "onbeschreven middelen". Het zijn belastingen die werden geheven op andere zaken dan bezit en consumptie. In het archief van Aalburg komen een aantal stukken voor die op deze groep betrekking hebben. Dit zijn onder andere de belasting op het klein zegel. Dit was een heffing op gezegeld papier. Verder komt hierin voor de belasting op de collaterale successie, over erfenissen in de zijlinie, de belasting op ongefundeerde processen en op trouwen en begraven. Gogel introduceerde in 1805 de patentbelasting. Deze belasting werd geheven over akten van admissie. Hiermee verkreeg de ondernemer toestemming om een bedrijf te voeren. De patentbelasting was van toepassing op alle neringen, met uitzondering van de landbouw. In 1808 moesten degenen die al een bedrijf hadden of een ambacht uitoefenden een patent nemen voor de uitoefening van hun bedrijf of beroep. In het archief komt een kohier voor waarin alle personen uit Aalburg zijn opgetekend die in de patentbelasting werden aangeslagen en voor welk bedrag.
1.3.4. Belastinginning
De gewestelijke of stedelijke ambtenaren zorgden aan de hand van de kohieren voor de inning van de verponding. Hierbij was geen ruimte voor misbruik. Dit was anders bij de inning van de accijnzen. De inning hiervan werd jaarlijks verpacht aan de hoogst biedende. De belastingpachter moest de geschatte opbrengst van de accijnzen binnen een gestelde termijn aan de overheid afdragen. Het was de verantwoordelijkheid van de pachter om het gestelde bedrag te innen. In de praktijk kwam het echter voor dat belastingpachter er voor zorgde dat een hoger bedrag werd geïnd dan moest worden afgedragen. Voor de pachter was het een mogelijkheid om veel geld te verdienen. Vooral de minvermogenden hadden zwaar te lijden onder de druk van de accijnzen die werden geheven op de eerste levensbehoeften. Het misbruik door de belastingpachter gaf herhaaldelijk aanleiding tot protesten vanuit de bevolking. In 1749 leidde een massale volksoproer tot afschaffing van de belastingpacht. Voortaan zorgde ambtenaren, de zogenaamde collecteurs, voor de inning van de belasting.
1.4. Kerk
De eerste kerk te Aalburg is gesticht door de Benedictijnerabdij van Sint Truiden in België en was gewijd aan de Heilige Trudo. Wanneer de kerk is gebouwd is niet bekend. De oudste vermelding van de kerk stamt uit de tweede kwart van de elfde eeuw. In de Miracula Sancti Trudonis beschrijft de monnik Stepelinus de situatie van de abdij van voor 1012. In een oorkonde van paus Paschalis II uit mei 1107 worden de bezittingen en inkomsten vermeld die de abdij op dat moment in Aalburg bezit. Hieruit blijkt dat er een altaar en een Maria-kapel in Insula Dunc, "de waard geheten Donk", was. De exacte locatie is echter niet bekend. In 1108 bevestigde paus Paschalis het altaar van Aalburg met aanhorigheden. De abt van de abdij van Sint Truiden was in naam pastoor van Aalburg. Hierdoor was hij bevoegd er een vicaris aan te stellen en tienden te heffen. De graven van Holland hadden de voogdij over de kerk. Zij traden op als beschermer. Volgens Hendriks kregen de graven het voogdijschap in ruil voor een schenking van enkele domeinhoeven aan de abdij. Dit zou nog voor het jaar 975 gebeurd moeten zijn. In 1250 gaf de graaf en tevens Rooms Koning Willem II de voogdij aan de abt van Sint Truiden, Willem Van Rijkel. Hierdoor kon de abt voortaan zelf een voogd aanstellen. Tot de parochie Aalburg behoorden aanvankelijk ook de dorpen Heesbeen, Nederhemert en Herpt. Waarschijnlijk gingen ook de inwoners van Genderen en Eethen hier ter kerke omdat het de enige kerk in de omgeving was. In de twaalfde eeuw kregen deze dorpen een eigen kerk die, op Eethen na, dochterkerken waren van Aalburg. De abt had hier het benoemingsrecht. De vicarissen stonden in de beginperiode onder de vicaris van Aalburg. Doordat Aalburg het oudste en belangrijkste kerkelijke centrum van de regio was gaat Hendriks ervan uit dat het ook op andere gebieden als centrum gefungeerd zal hebben. In dat geval werd het rond 1200 voorbijgestreefd door Heusden.
Aan het begin van de Reformatie zijn vele goederen van kloosters en kerken geconfisceerd. De nieuwe Nederduits Gereformeerde gemeenten kregen de gebouwen in gebruik. De goederen kwamen onder beheer van het Kerkelijk Comptoir van Holland te Delft. Dit is niet gebeurd bij de kerk van Aalburg, omdat de abdij van Sint Truiden gelegen was buiten de Republiek. Hoewel hier in 1610 een predikant werd beroepen bleven de middelen aan de abdij. In 1611 en 1617 gelastten de Staten de abt om de kerk en de pastorie te onderhouden. Ook betaalde de abdij het onderhoud van de predikant. In 1614 werd op kosten van de abdij een pastorie voor de predikant gebouwd. De abdij was niet erg vlot met het nakomen van de afspraken gemaakt met de Nederduits Gereformeerde Gemeente. Dit is mogelijk de reden waarom er na verloop van tijd een regeling tot stand kwam tussen de abdij en de overheid. Hierbij werd bepaald dat de abdij jaarlijks een bedrag afdroeg aan het Kerkelijk Comptoir te Delft. Van dat bedrag betaalde het Comptoir het salaris van de predikant en het onderhoud van het exterieur van de kerk. De abdij bezat in de veertiende eeuw ruim 110 morgen land in Aalburg. Dit was 30 - 40 % van de cultuurgrond. Volgens Hoppenbrouwers nam het bezit van de abdij in Aalburg in de loop van de vijftiende eeuw af. Rond 1800 bezat de abdij er echter nog 91 morgen land.
De tienden van de abdij werden verpacht door het dorpsbestuur en afgedragen aan de rentmeester van de abdij. Vanaf 1798 geschiedde de verpachting van de tienden in opdracht van het Intermediair Administratief Bestuur van het Voormalige Gewest Holland. In 1807 zijn de goederen van de abdij toegevoegd aan de Koninklijke Domeinen. Aanvankelijk behoorden ze toe aan koning Lodewijk Napoleon, maar in 1809 werden ze overgedragen aan Holland. Het dorp bleef echter zorg dragen voor de verpachting van de tienden.
De huidige kerk toont het resultaat van een ingrijpende verbouwing uit 1630. Het is de vierde kerk op die plaats. De eerste kerk was een houten gebouw. Uit opgravingen en historische bronnen leidt Hendriks af dat deze houten kerk in de tiende eeuw zal zijn gebouwd.
1.5. De Eb
De uiterwaard de Eb is gelegen tussen de Hoge Maasdijk en de Maas. De noordelijke afbakening is gesitueerd ter hoogte van de Aalburgse Molen en ten zuiden ter hoogte van de Schoolstraat. Deze uiterwaard zou van oudsher gemene grond zijn geweest. Het is echter onduidelijk wie de eigendomsrechten en het beheer had over de Eb. Er zijn te weinig schriftelijke bronnen overgeleverd om hierover meer duidelijkheid te geven. Wel is bekend dat het de gewoonte was om de opbrengst van de Eb onder de inwoners te verdelen, of te bestemmen voor een bepaald doel na goedkeuring van de inwoners. In 1686 bepaalden de schout, borgemeesteren en schepenen in overleg met de inwoners dat de schoolmeester voortaan betaald zou worden uit de opbrengst van de Eb. Tevens werd besloten om de uiterwaard jaarlijks te verpachten. Het ambachtsbestuur was verantwoordelijk voor het beheer en de financiën van de Eb. De opbrengst van de Eb werd echter strikt gescheiden gehouden van de gemeentekas. Als er veel in kas was besloot het ambachtsbestuur het bedrag over de inwoners van Aalburg te verdelen.
Het beheer van de Eb was gestoeld op traditie. In de negentiende eeuw ontstond echter behoefte om de regels betreffende het beheer schriftelijk vast te leggen. In 1852 resulteerde dit in het "Reglement op het beheer en toezicht van de Aalburgschen uiterwaard, bekend onder de benaming den Eb, den Tuigpad, den Rietwaard, den Schors en al de verdere gronden daartoe behorenden". De belangrijkste twee bepalingen daaruit waren dat vier zogenaamde bewaarsmannen werden benoemd door de inwoners van Aalburg. Deze bewaarsmannen hadden tot taak de Eb te beheren en het toezicht erover te houden. Ten tweede werd jaarlijks op 1 augustus het restant van de opbrengst 'pond pondsgewijs' onder de inwoners verdeeld. Alleen de inwoners die 'voortdurend een eigen haard stoken' kwamen hiervoor in aanmerking. Daarnaast was het de bewaarsmannen toegestaan om 'behoeftige inboorlingen' een renteloos voorschot te verstrekken. Door de verlegging van de Maasmond kwamen de eigendomsrechten en het beheer van de Eb opnieuw ter discussie. Een gedeelte van de Eb kwam ook in aanmerking voor onteigening ter uitvoering van de waterwerken. Naar aanleiding van de onteigening ontstond er verschil van mening tussen de gemeente Wijk en Aalburg en de bewaarsmannen van de Eb over de eigendomsrechten en het beheer van de uiterwaard. De gemeente stelde in 1898 een rechtsvordering in. Uit de ingebrachte stukken zou zijn gebleken dat aanvankelijk het beheer over de Eb bij schout en schepenen berustte.
Vanaf 1821 is een deel van het beheer en het genot van de Eb overgegaan op de inwoners. In 1852 kwam het gehele beheer en genot aan de inwoners. Het vonnis van 13 mei 1898 bepaalde dat de gemeente Wijk en Aalburg, afdeling Aalburg, als eigenares werd erkend. De bewaarsmannen moesten zich van alle beheer en beschikking over de Eb onthouden en het ter vrije beschikking van de gemeente laten. De opbrengst van de uiterwaard kwam ten goede aan de Afdeling Aalburg. Er is nooit een financiële verbandregeling getroffen tussen de gemeente en de afdeling. De gemeenteraad beheerde de goederen en de administratie gebeurde ter secretarie. De opbrengsten werden gescheiden geadministreerd van de overige middelen van de gemeente. De resterende gelden van de Eb werden echter wel gebruikt als financieringsmiddel.
In een brief uit 1967 van B en W aan de gemeenteraad van Wijk en Aalburg waarin bovenstaand relaas is opgenomen, wordt voorgesteld om de opbrengsten van de uiterwaard aan te wenden voor het dorp Aalburg, waarbij gedacht wordt aan een begraafplaats, en voor het algemeen belang van de gemeente Wijk en Aalburg. In het laatste geval zou de opbrengst bestemd kunnen worden voor de woningbouw. Ook het nabijgelegen dorp Wijk had gemeenschappelijke grond, bekend onder de naam Wijkerzand. Hoewel de geschiedenis van deze gronden vermoedelijk teruggaat op de middeleeuwse meenten, is het niet terecht om deze gronden als meent te kwalificeren. De vroeg-middeleeuwse meenten waren gronden die door de grondheer in gebruik waren uitgegeven aan de inwoners van het betreffende dorp die het in gemeenschappelijk bezit hielden. De meenten waren woeste gronden, moerassen, heiden en bossen. Hoppenbrouwers wijst erop dat er sprake is van een meent als de inwoners als bezitters of eigenaren zijn erkend. Een collectief gebruik en genot van land maakt het nog geen meent. In het geval van Wijkerzand ontzenuwt hij de mythe dat het om een meent zou gaan. Wijkerzand was van oorsprong een meent. Doordat de inwoners van Wijk het Wijkerzand in 1458 overdroegen aan de landsheer, Filips de Goede, hertog van Bourgondië, vervielen de eigendomsrechten over Wijkerzand aan de landsheer. Door voorwaarden te stellen bij de overdracht konden de inwoners van Wijk er nog wel rechten op doen gelden. Uit het relaas van de Eb blijkt dat er over de eigendomsrechten over de uiterwaard grote onduidelijkheid heeft bestaan. Het feit dat de rechter in 1898 concludeerde dat de eigendomsrechten toekwamen aan de gemeente Wijk en Aalburg geeft aan dat de Eb niet als meent aangemerkt kan worden.
1.6. Natuurrampen
In de loop der eeuwen werd het Land van Heusden herhaaldelijk getroffen door overstromingen. Steeds richtte het water veel schade aan, vooral aan het land, gewassen en vee. Met uitzondering van de Sint-Elisabethsvloed waren er niet veel mensenlevens te betreuren als gevolg van de watersnood. Meestal ging er aan een dijkdoorbraak een kritieke situatie vooraf, zodat de bewoners op de hoogte waren van het naderend onheil. In de eeuwen voorafgaand aan de twintigste eeuw was de waterstaatkundige situatie van dien aard dat de verantwoordelijken voor het onderhoud van de dijken gedurende de wintermaanden strijd moesten leveren tegen het wassende water.
Naast deze jaarlijks terugkerende dreiging, waarbij vaak een overstroming niet te voorkomen was, hadden de inwoners en vooral de boeren in Aalburg ook te lijden onder andere rampen. Zo werden zij tussen 1764 en 1774 getroffen door veepest. In 1764 en 1769 vaardigde de overheid een verbod uit op het transporteren van vee. Er was schriftelijke toestemming nodig voor individuele opheffing van het verbod. De lijsten van besmet, gestorven en hersteld rundvee getuigen van een massale sterfte onder het vee en een grote strop voor de boeren. In dezelfde periode veroorzaakten zware hagelbuien grote schade aan gewassen.
N O T E N
1. P. Hoppenbrouwers, Een middeleeuwse samenleving. Het Land van Heusden, ca. 1360 - ca. 1515 I (Wageningen, 1992) 36.
2. J.P.C.A. Hendriks, 'De oerparochie van Aalburg' in: J. Hendriks ed., Historische Reeks Land van Heusden en Altena III. Bundel historische opstellen aangeboden aan Cornelis Gerrit Boender bij gelegenheid van zijn afscheid als burgemeester van de gemeente Aalburg en voorzitter van het Streekarchief Land van Heusden en Altena (Heusden, 1993) 1 - 39, aldaar 4.
3. P.A. Henderikx, De beneden-delta van Rijn en Maas. Landschap en bewoning van de Romeinse tijd tot ca. 1000 (Hilversum, 1987) 94.
4. H.P.H. Jansen, Geschiedenis van de Middeleeuwen (Utrecht/Antwerpen, 1979, 2e druk) 87.
5. Hendriks, Oerparochie, 27.
6. Jansen, Geschiedenis Middeleeuwen, 87.
7. Henderikx, Beneden-delta, 136.
8. Hendriks, Oerparochie, 4.
9. R.E. Künzel e.a., Lexicon van Nederlandse toponiemen tot 1200 (Amsterdam, 1988) 52.
10. Hoppenbrouwers, Middeleeuwse samenleving, 46.
11. Hendriks, Oerparochie, 5.
12. Hoppenbrouwers, Middeleeuwse samenleving, 55.
13 . Bijdragen tot de geschiedenis van het Land van Heusden en Altena en de Bommelerwaard (z.p., z.j.) 15 en 16.
14. A.J. van der Aa, Aardrijkskundig woordenboek der Nederlanden (Gorinchem, 1844) 12.
15. Ibidem, 558 - 559.
16. Hoppenbrouwers, Middeleeuwse samenleving, 3.
17. Ibidem, 3 - 7.
18. W.G.M. van der Heijden, Noord-Brabant in de negentiende eeuw. Een institutionele handleiding ('s-Hertogenbosch/Hilversum, 1993) 26 - 27.
19. P.C.J.M. Kruse, Provinciale almanak voor Noord-Brabant (Alphen aan den Rijn, 1959) 285.
20. Brief van B. en W. van Wijk en Aalburg aan de gemeenteraad 28-6-1967, collectie-Van Doveren, zonder inv.nr.
21. Besluit van de gemeenteraad Wijk en Aalburg 28-6-1967, collectie-Van Doveren, zonder inv.nr.
22. Hoppenbrouwers, Middeleeuwse samenleving, 29 - 35.
23. J.Ph. De Monté Ver Loren, Hoofdlijnen uit de ontwikkeling der rechterlijke organisatie in de Noordelijke Nederlanden tot de Bataafse omwenteling (Deventer, 1982) 74 - 75.
24. De Monté Ver Loren, Hoofdlijnen rechterlijke organisatie, 168 - 169.
25. Ibidem, 75.
26. Hoppenbrouwers, Middeleeuwse samenleving, 538.
27. De Monté Ver Loren, Hoofdlijnen rechterlijke organisatie, 143 - 144.
28. 'Memorie wat voor dorpen er sijn in den Landen van Heusden waar over den heer Drossaard van Stadt en Landen van Heusden altijt het crimineel over heeft geexcerceert [18e eeuw], Streekarchief Land van Heusden en Altena (SA L.v.H. en A.), archief van de kastelein, drossaard, schout en dijkgraaf van het Land van Heusden, inv.nr. 714.
29. Hoppenbrouwers, Middeleeuwse samenleving, 517.
30. Th. Groen, Beschrijvinge der Stad en Lande van Heusden (z.p., z.d.) 91.
31. Bijdragen, 11.
32. A.C.J. de Vrankrijker, Geschiedenis van de belastingen (Bussum, 1969) 9.
33. De Vrankrijker, Belastingen, 31.
34. Ibidem, 29 - 30.
35. Ibidem, 36 - 37.
36. J.M.F. Fritschy, De Patriotten en de financiën van de Bataafse Republiek. Hollands krediet en de smalle marges voor een nieuw beleid, 1795 - 1801 ('s-Gravenhage, 1988) 65.
37. Ibidem, 47 - 48.
38. Ibidem, 47.
39. Ibidem, 139.
40. P. Brood, Belastingheffing in Drenthe 1600 - 1822 (Assen, 1991) 159 en 163 en De Vrankrijker, Belastingen, 54 - 55.
41. Fritschy, Patriotten, 131 - 132 en De Vrankrijker, Belastingen, 40.
42. De Vrankrijker, Belastingen, 44 - 45.
43. Ibidem, 26 en 43.
44. Fritschy, Patriotten, 131 - 132, De Vrankrijker, Belastingen, 40.
45. Fritschy, Patriotten, 131 - 132, De Vrankrijker, Belastingen, 40 - 45.
46. De Vrankrijker, Belastingen, 40.
47. Bijdragen, 16.
48. Register van patenten over de jaren 1806 - 1809, SA L. V. H. en A., archief Aalburg, inv.nr. 171.
49. S. Groenveld en H.L.Ph. Leeuwenberg, De bruid in de schuit. De consolidatie van de Republiek 1609 - 1650 (Zutphen, 1985) 148 - 149.
50. De Vrankrijker, Belastingen, 47.
51. Hendriks, Oerparochie, 10.
52. Hoppenbrouwers, Middeleeuwse samenleving, 334.
53. Hendriks, Oerparochie, 10.
54. Hoppenbrouwers, Middeleeuwse samenleving, 334.
55. Hendriks, Oerparochie, 28.
56. Hoppenbrouwers, Middeleeuwse samenleving, 335.
57. Hendriks, Oerparochie, 30.
58. Ibidem, 17, 18 en 21.
59. 'Kerkelijke geschiedenis van Herpt', Met Gansen Trou 16 (1966) 107 - 111, aldaar 108.
60. Hendriks, Oerparochie, 31.
61. G. Hamoen, Het begin van de Reformatie in de Ring Heusden (Heusden, 1980) 59 - 60.
62. Kerkeboek 1611 - 1731, S. A. L.v. H. en A., archief van de Hervormde Gemeente Aalburg en Heesbeen, inv.nr. 1.
63. Bijdragen, 15.
64. Hoppenbrouwers, Middeleeuwse samenleving, 336 en 338.
65. Stukken betreffende de verpachting van tienden van de abdij van Sint Truiden, 1792 - 1809, S.A. L. v. H. en A., archief Aalburg, inv.nr. 571.
66. Ibidem.
67. Bijdragen, 16.
68. Stukken betreffende de verpachting van de tienden van de abdij van Sint Truiden 1792 - 1808, SA L. v. H. en A., archief Aalburg, inv.nr. 571.
69. Hendriks, Oerparochie, 10.
70. Ibidem, 11.
71. Ibidem, 13.
72. Conceptbrief [eind 19e eeuw], collectie-Van Doveren, zonder inv.nr.
73."Reglement op het beheer en toezicht van den Aalburgschen uiterwaard, bekend onder den benaming van de Eb, den Tuigpad, den Rietwaard, den Schors en al de verdere gronden daartoe behorende" 4-8-1852, collectie- Van Doveren, zonder inv.nr.
74. Ibidem, art. 1.
75. Ibidem, art. 6.
76. Brief van B en W aan de gemeenteraad van Wijk en Aalburg 28-6-1967, collectie-Van Doveren, zonder inv.nr.
77. E.J.Th.A.M. van Emstede, Glossarium iurus Brabantici 1222 - 1781 (Deurne/Dordrecht, z.d.) 1028.
78. P.C.M. Hoppenbrouwers, 'Een meent en haar mythen. De vroegste geschiedenis van het Wijkerzand (15de - 16de eeuw)' in: Historische Reeks Land van Heusden en Altena III. Bundel historische opstellen aangeboden aan Cornelis Gerrit Boender bij gelegenheid van zijn afscheid als burgemeester van de gemeente Aalburg en voorzitter van het Streekarchief Land van Heusden en ALtena (Heusden, 1993) 41 - 65, aldaar 42 - 43.
79. Ibidem, 41.
80. Ibidem, 42.
81. M.K.E. Gottschalk, Stormvloeden en rivieroverstromingen in Nederland I, II en III (Assen, 1971, 1975, 1977) en Chr. Thijssen, 'Watersnood. Strijd tegen het water rond Heusden, 10', Met Gansen Trou 41 (1991) 69 - 74.
82. Thijssen, 'Watersnood', 73.
83. Bijdragen, 11.
84. Akten van cautie waarbij ingezetenen verklaren dat het rundvee dat naar Nederhemert wordt verschaard na de wei-periode terug naar het dorp wordt gebracht, 1764 - 1774, S.A. L. v. H. en A., archief Aalburg, inv.nr. 545.
85. Lijsten van besmet, gestorven en hersteld rundvee, 1769 - 1774, S.A. L. v. H. en A., archief Aalburg, inv.nr. 546.
86. Bijdragen, 11 en Staat van opgave van schadeposten bij landeigenaren en -gebruikers als gevolg van hagel, 1767, S.A. L. v. H. en A., archief Aalburg, inv.nr. 541.
87. Inventarissen van de oud-rechterlijke archieven van de schepenbanken in het Land van Heusden (z.p., z.j.) z.pnr.
88. Inventaris van het archief opgemaakt ten behoeve van de overdracht aan de nieuwe secretaris Phillippus Verhagen, ca. 1759, S.A. L. v. H. en A., archief Aalburg, inv.nr. 9.
1.2. Geschiedenis van het archiefbeheer
2. 2. Inhoud en structuur van het archief
3. 3. Aanwijzingen voor de gebruiker
4. 4. Verwant materiaal
5. 5. Bijlagen
Erfgoedstuk

Kenmerken

Datering:
1680-1811
Titel:
Oud-archief, Aalburg
Beschrijving:
Inventaris van het Oud-archief van Aalburg
Inhoud/samenvatting:
Ambachtsbestuur van Aalburg, 1680-1811. Het bestuur van de dorpshuishouding waarbij de administratief-bestuurlijke bevoegdheden werden uitgeoefend (uitvaardiging van verordeningen en uitvoering van besluiten van hogere organen), rechtspraak alsmede zorg en toezicht op de waterstaat.
Auteur:
Bernadette van Gorp, Streekarchief Langstraat Heusden Altena, Heusden
Omvang:
3,63 m
Openbaarheid:
Volledig openbaar
Uitgever:
Streekarchief Langstraat Heusden Altena, Heusden
Geografische namen:
Archiefvormer(s):