Uw zoekacties: Dorpsbestuur, Drunen, 1369-1811

0327a Dorpsbestuur, Drunen, 1369-1811

 

In een inventaris staat beschreven welke stukken er allemaal in het archief aanwezig zijn, maar vaak ook een korte geschiedenis van het archief. Bij ‘Kenmerken’ vindt u de pdf-versie van de inventaris en algemene informatie over het archief. Bij ‘Beschrijving van de series en archiefbestanddelen’ vindt u de lijst met beschrijvingen van stukken die zich in dit archief bevinden, gegroepeerd in hoofdstukken/rubrieken. Door op het plus-tekentje te klikken voor een beschrijving van een hoofdstuk/rubriek gaat u steeds een niveau dieper in de inventaris.

 

Hoe zoekt u door een inventaris?

 

Klik op de zoekbalk, bekijk eventueel eerst de ‘Zoektips’ linksonder in het zoekscherm en tik vervolgens uw zoekterm(en) in. Klik vervolgens op ‘zoek’. Onder ‘Gevonden archiefstukken’ verschijnen de beschrijvingen van stukken  waar de zoekterm in voorkomt.

 

Wanneer u op een ‘Gevonden archiefstuk’ klikt, verschijnt een meer gedetailleerde beschrijving met rechts ook een aantal icoontjes in beeld. Het meest rechtse icoon (Aanvragen) kunt u gebruiken wanneer u het betreffende stuk in de studiezaal wilt komen bekijken. Een instructie hoe dit online aanvragen werkt, vindt u hier.

 

Welke archieven heeft het Streekarchief Langstraat Heusden Altena?

 

Bekijk het Archievenoverzicht om te zien welke archieven het Streekarchief beheert. 

 

beacon
 
 
1. Archiefvorming
1.1. Geschiedenis van de archiefvormer
0327a Dorpsbestuur, Drunen, 1369-1811
1. 1. Archiefvorming
1.1.
Geschiedenis van de archiefvormer
Drunen is een zanddorp gelegen in de Langstraat ten zuiden van Heusden. Zijn geschreven geschiedenis vangt voor ons aan in het begin van de dertiende eeuw. Dan verschijnen er stukken waarin de naam Drunen voorkomt zij het in allerlei variaties. Voor het eerst als 'Hune' in een lijst van goederen en rechten welke de abdij Berne bezit in het Land van Heusden en Altena, de Betuwe en de Meierij van 's-Hertogenbosch. De landerijen in Drunen heeft de abdij verkregen van de heren van Altena, leenmannen van de graven van Holland. Sinds 1232 is Drunen onderdeel van de Meierij. Dan doet Diederik van Altena afstand van zijn heerlijkheid 'Drone' ten behoeve van de hertog van Brabant voor een bedrag van 185 mark. Deze eigendomsoverdracht was onderdeel van de politiek van de hertogen van Brabant om vaste voet te krijgen in het gebied van de Grote Waard, het rivierengebied tussen Holland en Brabant. Grondeigenaar in Drunen wordt ook de abdij Ter Kameren, gelegen bij Brussel. In 1244 krijgt zij van hertog Hendrik II van Brabant 150 bunder nieuwland tegen betaling van een jaarlijkse cijns van 1 fertoen. We spreken dan over het gehucht Giersbergen, gelegen in het zuid-oosten tegen de Drunense Duinen. Later, in 1284, krijgt de abdij van Tongerlo de novale tienden van Drunen van hertog Jan I. Dit zijn de tienden van gronden die voor het eerst in cultuur zijn gebracht. De abdij van Tongerlo bezat het patronaatsrecht van de kerk van Drunen.
Eind dertiende en begin veertiende eeuw gaf de hertog van Brabant woeste gronden in gebruik uit aan een aantal ingezetenen van Drunen tegen betaling van een jaarlijkse cijns. Enkele van de oudste stukken van het archief handelen over deze uitgifte. Het betreft het gebied gelegen tussen Loon op Zand, Baardwijk en Giersbergen alsmede de gronden genaamd 'De Zagt' en de Dongdellen in het noordoostelijk deel van Drunen. De hertog bepaalt daarbij dat de ingezetenen een schutter kunnen aanstellen die erop toeziet dat geen vreemde of zieke beesten op de gemeint rondlopen. Dat het beheer van de gemeint aanvankelijk in handen is van de gerechtigden, dat zijn de eigenaren van gronden met daarop een boerenbedrijf, valt af te leiden uit de literatuur. Later ligt dit bij het corpus, het dorpsbestuur in ruime zin, d.w.z. de schepenen, burgemeesters en geërfden, er is geen sprake van een apart gemeintsbestuur. De gemene gronden gebruikte men om vee te weiden, turf en heiplaggen te steken en hout te sprokkelen. Het bestuur trad vaak regelend op met betrekking tot de gemeint. Er werd nogal eens turf gestoken op plaatsen waar dat niet mocht, b.v. nabij de dijken. Forse boetes stonden de overtreders dan te wachten. Enkele malen was de gemeint inzet van conflicten met aangrenzende dorpen, begin achttiende eeuw met Oudheusden en rond 1802 met Helvoirt. Nu eens liep het vee op de gemeint van het andere dorp te grazen dan weer werd door 'buitenlanders' turf gestolen.
In 1387 wordt Drunen door hertogin Johanna verpand aan Paulus van Haastrecht. In 1653 gaat het over op het geslacht Van Wassenaer. Niet veel later, in 1682, komt de heerlijkheid in handen van de graven van Warfusé en in 1707 in handen van de graven van Oultremont. In de regel lieten deze families het beheer van de heerlijkheid Drunen over aan een rentmeester.
Een van de rechten van de heer was het aanstellen van het bestuur en de ambtenaren in zijn heerlijkheid. De belangrijkste persoon was de drossaard, de voorzitter van het plaatselijk bestuur en de plaatsvervanger van de heer. De drossaard diende het ambt in eigen persoon uit te oefenen, hij mocht geen vervanger aanstellen, en hij moest in de heerlijkheid wonen. Zijn aanstelling gold voor onbepaalde tijd. Een ander orgaan vormde de schepenbank, bestaande uit zeven leden. Samen met de drossaard vormden zij het dagelijks bestuur. Was de drossaard de vertegenwoordiger van de heer, de schepenen vertegenwoordigden de ingezetenen. De schepenen werden in principe benoemd voor een jaar en wel uit de notabelen van het dorp. Die jaarlijkse benoeming gold eveneens voor de borgemeesters (drie), de collecteurs (twee) en de kerk- en de armmeesters (beiden twee in getal), dit zijn de overige bestuurders van het dorp. De benoeming geschiedde middels het jaargeding dat plaatsvond eind december of begin januari. Al deze organen vormden het gezamenlijke bestuur, het corpus of de corporele vergadering van Drunen, waarbij men dan ook nog de gezworenen kan rekenen. In de literatuur wordt ook wel gesproken van het 'kleine bestuur' en het 'grote bestuur'. De voornaamste ambtenaar was de secretaris, vaak de enige man naast de drossaard die geletterd was en alleen al daarom grote invloed had in het dorp. Ook hij werd aangesteld voor onbepaalde tijd en maakte ook deel uit van het 'dagelijks bestuur'. Hoewel de heer dus het aanstellingsrecht had moest hij vanaf 1660 enige bemoeienis van de Staten-Generaal toestaan. Het toen uitgevaardigde Reglement op de Politieke Reformatie bepaalde dat alle functionarissen Nederduits Gereformeerd moesten zijn en bovendien van een onbesproken gedrag. Dit was de theorie, omdat in de meeste Brabantse dorpen te weinig protestanten woonden om als bestuurders te worden aangesteld.
Een aardige kijk op een aanstellingsprocedure waarbij de Staten-Generaal zijn invloed aanwendde was de voordracht van Christiaen Glavimans, secretaris te Drunen, voor het ambt van drossaard in 1682. De Staten-Generaal keurden deze aanstelling door de heer goed tenzij de classis van 's-Hertogenbosch met gefundeerde bezwaren tegen de benoeming voor de dag kon komen. Of dit is gebeurd is niet helemaal duidelijk. Christiaen Glavimans is in die tijd geen drossaard geworden, wel is hij opgetreden als tijdelijk drossaard zij het een tiental jaren nadien. Evenwel hij was en bleef secretaris!
Een onderdeel van de bestuurstaak is al genoemd, namelijk het beheer van de gemeint. Voor zaken waarbij het ging om de verkoping van dorpsgronden en overeenkomsten over het gebruik van de gemeint kwam de corporele vergadering bijeen. Voor het vaststellen van de al eerder genoemde boetes kwamen de schepenen en borgemeesters in vergadering bijeen onder voorzitterschap van de drossaard. Ook bij belangrijke zaken als de vaststelling van buitengewone dorpsomslagen kwam de corporele vergadering bij elkaar, hetgeen ook logisch was omdat bij heffing van een reële omslag (belasting geheven op onroerend goed) de gegoede burgers, de grondbezitters of geërfden, direct getroffen werden. Hiermee zijn we gekomen bij een ander onderdeel van het bestuur van het dorp: belastingheffing en financieel beheer. Het dorpsbestuur hief plaatselijke belastingen, de dorpsomslagen, en droeg zorg voor de inning en afdracht van de landsbelastingen. Een belangrijke functie vervulden de borgemeesters ('degenen die borg stonden voor de schulden van het dorp'). De borgemeesters haalden een jaar lang de inkomsten en de belastingen op, deden alle uitgaven en zorgden voor tijdige betaling van de schulden. Het was gebruikelijk dat zij ook de jaarrekening van het dorp opmaakten. In Drunen blijken het vaak de verschillende collecteurs geweest te zijn die de dorpsbelastingen en de diverse landslasten (koningsbede, verponding en gemene middelen) ophaalden in plaats van de borgemeesters. De vaak gehoorde opmerking dat in de dorpen de borgemeesters en collecteurs wellicht dezelfde personen zijn, gaat voor Drunen nauwelijks op. Het dorpsbestuur moest voor het financieel beheer verantwoording afleggen aan de Raad van State, na 1727 aan de rentmeester-generaal der domeinen en de Leen- en Tolkamer te 's-Hertogenbosch. In de dorpsrekeningen treft men duidelijk de sporen hiervan aan ('geëxamineerd ter Leen- en Tolkamer').
Andere bestuurlijke taken zijn de zorg voor gezondheid en veiligheid, toezicht op het kerk- en het armbestuur, toezicht op het onderwijs en het schouwen en onderhouden van dijken, waterlopen en wegen, de waterstaatszorg. Laatstgenoemde taak was in Drunen niet, zoals elders wel het geval kan zijn, een afgescheiden bestuursfunctie. Uit de archiefstukken blijkt dat de drossaard en de borgemeesters de functionarissen zijn welke zijn belast met deze zorg waarbij de nadruk lag op het schouwen en het onderhoud van dijken (de Hei-, de Zee- en de Meerdijk). Zij traden respectievelijk op als dijkgraaf en heemraden. Gezamenlijk vormden zij het dijkcollege. De schepenen schijnen uitgesloten te zijn van deze taak, hetgeen in de literatuur ook wordt bevestigd. Voordat de schouw gehouden werd, stelden de borgemeesters een publikatie op wanneer deze zou plaatsvinden. De dijkplichtigen, dit zijn eigenaren van hoeven met de opdracht een deel van de dijk te onderhouden, kregen zo de gelegenheid om het hun toegewezen dijkgedeelte in orde te maken. De dijkgraaf vorderde recht en de heemraden wezen het vonnis en dat gebeurde ter plekke. Een aardige anekdote over hoe dit in de praktijk in zijn werk kon gaan, geeft Kool-Blokland in het boek 'De elite van Heusden 1700-1750'. Wanneer het dijkcollege tijdens het voeren van de schouw bij een gedeelte van de dijk arriveerde dat was verwaarloosd, dan werd de dijkplichtige te verstaan gegeven het stuk meteen te herstellen. Het college trok zich ondertussen in een herberg terug om op kosten van de dijkplichtige het nodige te consumeren totdat deze zijn deel in goede staat had gebracht. Verder moesten ook 'buitendorpen', dorpen buiten de jurisdictie, stukken van de Meerdijk onderhouden.
Bovengenoemde bestuurlijke taken vat men samen onder de term 'politie'. Daarnaast waren er ook rechterlijke taken, de 'justitie'. De heer van Drunen bezat de hoge jurisdictie. Dit betekent dat de drossaard, uit naam van de heer, het recht had een vierschaar te leiden welke bevoegd was criminele zaken te berechten waarop doodstraffen en/of lijfstraffen stonden. Van een tweetal zaken zijn in het oud-archief van Drunen vonnissen bekend waarbij het om uitvoering van de doodstraf ging. De veroordelingen van Pleuntje, dochter van Cornelis Hendricx Romijn, op 18 mei 1712 tot de strop wegens diverse inbraken en van Matthijs Janssen de With op 17 september 1717 tot onthoofding wegens doodslag. Daarnaast was verbanning een veel toegepaste straf bij misdaden. De organen die zich met de rechtsgang bezig hielden waren de drossaard en de schepenen. De drossaard was de rechtsvorderaar, in hedendaagse termen de officier van justitie. Vonnis wijzen deed hij niet, dat was de taak van de schepenen. Wel las de drossaard het vonnis voor. In grote lijnen procedeerde men volgens de criminele ordonnantiën, ingevoerd in 1570 op last van Filips II. Ongetwijfeld richtte men zich ook naar de rechtsregels zoals die golden in 's-Hertogenbosch, de hoofdbank voor Drunen. Wanneer de drossaard iemand verdacht van een misdrijf liet hij de persoon in kwestie arresteren en maakte hij de zaak aanhangig bij de schepenbank. De verdachte werd dan verhoord, meestal door twee door de schepenbank aangewezen vertegenwoordigers uit hun midden, de schepen-commissarissen. Tevens werden getuigen opgeroepen om verhoord te worden. Daarna kwam de zaak op de criminele rol. Bij veel rechtszaken vroeg men advies aan onafhankelijke rechtsgeleerden vanwege het ontbreken van voldoende kennis ter zake bij de schepenbank. Bij het bepalen van het vonnis werd dit altijd gedaan ('preadvies'). Op een vonnis in een criminele zaak was geen hoger beroep mogelijk.
De schepenbank van Drunen behandelde ook civiele zaken waarop hoge alswel lage geldboetes waren gesteld en bezat ook het registratierecht. Dit zijn de middelbare en de lage jurisdictie. In civiele processen stonden aanlegger of eiser tegenover gedaagde of verweerder. De zaak werd in tegenstelling tot criminele procedures niet door de functionerende drossaard, maar door de eiser voor de rechtbank aanhangig gemaakt. Dat begon met de dagvaarding door de vorster, de gerechtsbode, waarbij de tegenpartij te horen kreeg op welke dag en op welk uur hij voor het gerecht moest verschijnen. De eiser diende een 'eis' of 'aanspraak' in bij de schepenbank waarop de verweerder van 'antwoord' diende. Daarop volgde 'repliek' van de eiser gevolgd door 'dupliek' van de verweerder. Na de eventuele levering van bewijs sprak de schepenbank het vonnis uit. Hoger beroep tegen dit vonnis was mogelijk en wel bij de hoofdbank te 's-Hertogenbosch. Door het indienen van bezwaarschriften of het toepassen van beroepsmogelijkheden konden processen vrij lang duren, soms wel enkele jaren.
Verder werden tal van handelingen met rechtsgevolgen waarbij geen sprake is van een geschil door de schepenbank behandeld, de zogenaamde voluntaire jurisdictie. Deze bestond uit het registratierecht en het voogdij- en boedelbeheer. Transporten en schuldbekentenissen, openbare verkopen, verhuringen en verpachtingen, testamenten, erfscheidingen, attestaties, etc. moesten voor de schepenbank gepasseerd worden opdat daardoor kwam vast te staan, dat de betrokken handelingen op rechtsgeldige wijze waren verricht. Doorgaans verschenen de betrokken personen voor twee schepenen die optraden als schepen-commissarissen bij het vastleggen van de rechtshandeling. Naast de schepenen zat de secretaris of griffier die zorgde dat de betreffende rechtshandeling werd ingeschreven in het protocol.
Drunen beschikte niet over een eigen weeskamer. Drossaard en schepenen waren daarom oppervoogden over alle wezen. Tenzij middels een testament uitgesloten, waren zij bevoegd in alle voogdijzaken. Zij benoemden voogden, die belast werden met het beheer over de nagelaten goederen. Over dit beheer moesten zij tegenover drossaard en schepenen verantwoording afleggen door het opmaken en overleggen van een voogdijrekening. Wilden de voogden goederen verkopen uit de nalatenschap dan hadden zij de toestemming nodig van de oppervoogden. Een soortgelijke procedure voltrok zich in het geval van een insolvente of een verlaten boedel. Het beheer kwam dan in handen van een curator die aan de drossaard en schepenen verantwoording moest afleggen. Curators waren in Drunen in veel gevallen de secretaris en de drossaard. Curators werden tevens aangesteld over krankzinningen, doven en stommen.
Zowel de bestuursvergaderingen als de gerechtsdagen werden gehouden in de consistoriekamer van de kerk, dat is de plaats waar de kerkenraad vergaderde. Althans vanaf circa 1730, want toen besloot het dorpsbestuur dat jaarlijks een bedrag van vijf gulden en vijf stuivers uit de dorpskas zou worden betaald aan de kerk wegens het gebruik van de consistoriekamer voor de dorpsvergaderingen en de uitoefening van de rechtspraak. Waar vóór die tijd werd vergaderd en recht werd gesproken is niet bekend. Vermoedelijk zal dat in de herberg hebben plaatsgevonden. Dat dit laatste niet onwaarschijnlijk was, mag ook worden afgeleid uit het Reglement op de Politieke Reformatie van 1660 en een resolutie van 1705 waarbij de Staten-Generaal het vergaderen in herbergen verbood.
Tot aan de komst van de Fransen in de Generaliteitslanden in 1794 had de heer het recht gehad het bestuurders aan te stellen in zijn heerlijkheid. Op 31 maart 1795 werd door de Fransen besloten dat het volk zelf in alle plaatsen zijn bestuurders zou kiezen. Hieraan werd door de municipaliteit van Drunen op 14 april van dat jaar uitvoering gegeven met een oproep aan de burgers van boven de 21 jaar om op 22 april daaropvolgend stemlijsten met namen van zeven schepenen en drie borgemeesters in te leveren op het raadhuis. Drie schepenen, Gerrard van Bijnen, Adriaan Robben en Cornelis Kolmans en borgemeester Johannes Jansse van Hulten keerden als bestuurders terug. Op 23 april 1795 kwam zo voor de eerste maal een door de ingezetenen van Drunen gekozen bestuur in vergadering bijeen. De overgang was zonder moeilijkheden gepaard gegaan. Was Drunen bestuurlijk gezien al nauwelijks meer een heerlijkheid, op 22 december 1795 volgde het definitieve einde. Toen werden door de municipaliteit de benoemingen door graaf van Oultremont van collecteurs, kerk- en armmeesters afgekeurd omdat deze functionarissen voortaan door de ingezetenen zouden worden gekozen. Op 11 februari 1796 werden door de stemgerechtigde ingezetenen twee nieuwe kerk- en armmeesters gekozen. De collecten van de verschillende belastingen werden voortaan publiek aanbesteed. In 1798 kreeg de bestaande praktijk een wettelijke grondslag door de invoering van de Staatsregeling, de eerste grondwet van het Nederlandse volk.
Een tweede belangrijke verandering voltrok zich in 1803. Bij besluit van 22 maart van dat jaar werden door het Departementaal Bestuur van Brabant in de steden 's-Hertogenbosch, Breda, Bergen op Zoom, Grave, Steenbergen en Willemstad criminele rechtbanken opgericht. Zo werd uitvoering gegeven aan hetgeen in de Staatsregeling van 1798 was bepaald ten aanzien van de criminele rechtspraak, namelijk dat alleen departementale gerechtshoven in strafzaken bevoegd waren, met uitsluiting van alle andere banken. In 1803 werd de criminele rechtspraak formeel onttrokken aan de schepenbank van Drunen en overgebracht naar de Hoge Vierschaar te 's-Hertogenbosch. Terzelfdertijd werd er een schout-civiel aangesteld. De criminele rol van Drunen loopt door tot 14 september 1802.
In het voorjaar van 1810 werd het gebied ten zuiden van de Waal en de Merwede ingelijfd bij het Franse Keizerrijk. Het gebied ging heten Departement des Bouches du Rhin. Er kwam op lokaal niveau een eenhoofdig bewind, de maire, er werd een burgerlijke stand ingevoerd en het bestuur verloor zijn nog overgebleven rechterlijke taken. Het oud-archief wordt met het doorvoeren van deze veranderingen als afgesloten beschouwd.
1.2. Geschiedenis van het archiefbeheer
2. Inhoud en structuur van het archief
2.1. Verantwoording van de bewerking
3. Aanwijzingen voor de gebruiker
3.1. Openbaarheidsbeperkingen
3.2. Citeerinstructie
4. Bijlagen
4.1. Bijlagen
Beschrijving van de series en archiefbestanddelen

Kenmerken

Datering:
1369-1811
Titel:
Dorpsbestuur, Drunen
Beschrijving:
Inventaris van het archief van het dorpsbestuur van Drunen
Archieftitel:
Dorpsbestuur, Drunen
Huidige gemeente:
Heusden
Auteur inventaris:
W.C.M. van Oosterhout, Streekarchief Langstraat Heusden Altena, Heusden
Jaar van inventarisatie:
1996
Inhoud/samenvatting:
Archiefstukken betreffende het bestuur van de dorpshuishouding waarbij de administratief-bestuurlijke bevoegdheden werden uitgeoefend (uitvaardiging van verordeningen en uitvoering van besluiten van hogere organen, rechtspraak (civiel-, voluntaire-, boedel- en voogdijzaken) alsmede zorg voor en toezicht op de waterstaat.
Auteur:
W.C.M. van Oosterhout, Streekarchief Langstraat Heusden Altena, Heusden
Omvang:
5,13 m
Openbaarheid:
Geen beperkingen
Uitgever:
Streekarchief Langstraat Heusden Altena, Heusden
Geografische namen:
Archiefvormer(s):