Uw zoekacties: Oud-archief, Veen

0011 Oud-archief, Veen

 

In een inventaris staat beschreven welke stukken er allemaal in het archief aanwezig zijn, maar vaak ook een korte geschiedenis van het archief. Bij ‘Kenmerken’ vindt u de pdf-versie van de inventaris en algemene informatie over het archief. Bij ‘Beschrijving van de series en archiefbestanddelen’ vindt u de lijst met beschrijvingen van stukken die zich in dit archief bevinden, gegroepeerd in hoofdstukken/rubrieken. Door op het plus-tekentje te klikken voor een beschrijving van een hoofdstuk/rubriek gaat u steeds een niveau dieper in de inventaris.

 

Hoe zoekt u door een inventaris?

 

Klik op de zoekbalk, bekijk eventueel eerst de ‘Zoektips’ linksonder in het zoekscherm en tik vervolgens uw zoekterm(en) in. Klik vervolgens op ‘zoek’. Onder ‘Gevonden archiefstukken’ verschijnen de beschrijvingen van stukken  waar de zoekterm in voorkomt.

 

Wanneer u op een ‘Gevonden archiefstuk’ klikt, verschijnt een meer gedetailleerde beschrijving met rechts ook een aantal icoontjes in beeld. Het meest rechtse icoon (Aanvragen) kunt u gebruiken wanneer u het betreffende stuk in de studiezaal wilt komen bekijken. Een instructie hoe dit online aanvragen werkt, vindt u hier.

 

Welke archieven heeft het Streekarchief Langstraat Heusden Altena?

 

Bekijk het Archievenoverzicht om te zien welke archieven het Streekarchief beheert. 

 

beacon
 
 
1. Archiefvorming
1.1. Geschiedenis van de archiefvormer
0011 Oud-archief, Veen
1. 1. Archiefvorming
1.1.
Geschiedenis van de archiefvormer
Ambachtsbestuur van Veen
Geschiedenis en bestuursorganisatie van het ambacht Veen:
Eertijds was het Land van Heusden een twistappel tussen de graven van Holland en de Brabantse Hertogen. Na de Brabantse successieoorlog (1355-1357) kwam het Land van Heusden definitief onder Holland. Dit was in flagrante strijd met de privileges, neergelegd in de Blijde Inkomste van 1356, die door Johanna van Brabant erkend waren. 1) In 1798 zijn Stad en Land van Heusden bij het Departement van de Dommel gevoegd. Bij de Staatsregeling van 1801 keerde het tot Holland terug om vanaf 16 maart 1810 onder het Franse Departement der Monden van de Rijn te ressorteren. Bij de wet van 10 februari 1815 werden verscheidene oud-Hollandse gebiedsdelen, waaronder het Land van Heusden, bij de provincie Noord-Brabant gevoegd, in welke omstandigheid sindsdien geen verandering is gekomen. 2)
Het dorp Veen maakte vanaf 1973 deel uit van de gemeente Aalburg, provincie Noord-Brabant. Het is gelegen in het Land van Heusden ± 6 km ten noord-westen van Heusden aan de Afgedamde Maas. Het westelijk deel van de gemeente bestaat uit laag gelegen komgronden. Vroeger deden die dienst als bergboezem voor het overtollige water van de hoger gelegen oostelijke delen. De uitwatering had Veen door het Land van Altena in de Alm. Uit de 16de eeuw kennen wij al een overeenkomst, die de uitwatering regelt. De uitwatering vond plaats onder conditie dat de ingelanden van Veen garant moesten staan voor het onderhoud van de kaden langs de Alm, zodat de dorpen benedenwaards gelegen (o.a. Waardhuizen en Emmikhoven) geen last van het afkomende water hadden. 3)
Het Hollandse platteland was verdeeld in baljuwschappen en enkele drostambten, hetgeen rechterlijke en bestuurlijke eenheden waren. Stad en Land van Heusden vormde een drostambt (dit in verband met Heusdens Brabantse verleden) met aan het hoofd een drost of drossaard. Hij was de eerste in rang der rechterlijke ambtenaren, die in criminele zaken vervolgde. De drostambten en baljuwschappen hadden de hoge jurisdictie. Zij waren weer onderverdeeld in kleinere districten, de ambachten of bannen met aan het hoofd een schout. Vandaar dat zij ook wel schoutambten genoemd werden. Het ambacht bestond uit één dorp (zoals Veen), soms ook uit twee of drie dorpen. Het was een rechterlijke, bestuurlijke en waterstaatkundige eenheid. De schout werd, althans vanaf het begin der 17de eeuw, door of vanwege de Staten van Holland en West-Friesland benoemd. Het ambacht had de lage jurisdictie. 4)
Laten wij ons nu richten op Veen. Tot 1724 was het ambacht in 's graven boezem gebleven, d.w.z. dat het betrokken gebied zonder tussenkomst van een hoge of lage heer onmiddellijk onder de grafelijkheid viel. De Staten van Holland stelden de overheidsdienaren aan en hadden enkele andere heerlijke rechten in het ambacht. Echter, op 25 juli 1724 werd het ambacht Veen, althans de heerlijke rechten, verkocht door de Gecommitteerde Raden van Staten van Holland. 5) De eigenaar werd Mr. Maarten Vlaardingerwoud, Heer van Dirksland. Veen werd een ambachtsheerlijkheid. In dat zelfde jaar kocht voornoemde Mr. Vlaardingerwoud ook Wijk, Aalburg, Genderen en Doeveren. Welke waren nu de heerlijke rechten die de Staten van Holland verkocht hadden? In de eerste plaats het recht dat de ambachtsheer het recht had een schout en een secretaris te benoemen. Tevens het recht van 's herenponden. De heer ontving elk jaar van de inwoners 4 gulden en 10 stuivers, zijnde het bedrag waarvoor de inwoners de herendiensten afgekocht hadden. Verder had de ambachtsheer het recht uit een dubbeltal twee borgemeesters te kiezen. Ook benoemde hij, op voordracht van de schout, telkens voor vier jaar twee kerkmeesters en een ijkmeester. Aan de laatste twee rechten was evenwel deze restrictie verbonden, dat de heer dit recht pas toekwam na de dood of door het vertrek van de drost van Heusden, die tot dat tijdstip deze rechten uitoefende. Ook approbeerde de ambachtsheer de benoeming van de Veense predikant. Hij had dus niet het collatierecht. De vijf gerechten werden nochtans door de schout benoemd. De schout bezat ook het alleenrecht openbare verkopingen voor te zitten, alhoewel hierover met de inwoners wel eens onenigheid was. De korenwindmolen bleef aan de domeinen.
De families Vlaardingerwoud en later Van Kretschmar (door huwelijk van Charlotte Alida Vlaardingerwoud met Jacob van Kretschmar was de heerlijkheid later in handen van de familie van Kretschmar gekomen) hebben zich weinig gelegen laten liggen aan Veen. Uit de collectboeken en morgentaelboeken blijkt dat hun grondbezit in en rond Veen vrij gering was. Jacob van Kretschmar was de ambachtsheer met het grootste grondbezit in het ambacht. Hij bezat tegen het einde van de 18de eeuw nl. 14 morgen land. 6) Van problemen tussen de ambachtsheer en het ambachtsbestuur blijkt ook niets. Uit een aantekening op de dorpsrekening van 1725, bleek wel dat Mr. Vlaardingerwoud protesteerde tegen het 'voorteijckenen' van deze rekening door de substituut-drost van Heusden. 7) Het mocht niet baten. Tot 1729 was Mr. Vlaardingerwoud nog aanwezig bij het afhoren van de dorpsrekening, daarna niet meer.
Het ambacht werd bestuurd en vertegenwoordigd door:
a. een schout, vanaf 1801 schout-civiel,
b. vijf gerechten, waarvan één als president optrad,
c. een secretaris, bijgestaan door een substituut-secretaris,
d. twee borgemeesters,
e. een waarsman,
f. een collecteur van de ambachts- en landsbelastingen,
g. een onbepaald aantal geërfden.
De schout werd aangesteld door de landsheer, vóór 1724 door de Staten van Holland, daarna door de ambachtsheer. Hij was de plaatsvervanger van de heer, aan wie hij zijn macht ontleende. Hij stond aan het hoofd van het dorpsbestuur en was de belangrijkste rechterlijke ambtenaar. Ook m.b.t. waterstaatsaangelegenheden was hij een belangrijk man omdat hij mede de keuren opstelde, schouwen dreef en hem, althans vanaf 1730, het beheer der financiën van de Veense watermolen was opgedragen. Het dijkbeheer behoorde tot de competentie van het waterschap 'De Hoge Maasdijk van Stad en Lande van Heusden'. De schout vormde samen met de gerechten (of schepenen) de schepenbank. Doordat de stad Heusden sinds 1300 een geregelde rechtspraak kende, werd de ontwikkeling van de plattelandsbanken in het Land van Heusden sterk vertraagd of kwam helemaal niet op gang. Aan de bevoegdheden van de schepenbank van Veen maar ook aan die van Aalburg, Genderen, Doeveren en Hedikhuizen is dat te merken. In een leenregister van de grafelijkheid van Holland, waarin de overdracht van de heerlijke rechten, behorende bij het ambacht Veen in 1724 aan Mr. Maarten Vlaardingerwoud was opgetekend, lezen wij nl.: 'Alhier is geen civiele off criminele regtbank maar werd voor de schepenen van Heusden gehouden'. 8) Schout en gerechten van Veen, hielden zich in hun hoedanigheid van rechterlijke ambtenaren alleen bezig met de voluntaire rechtspraak (ze wezen geen vonnis) en het toezicht op het beheer van weesgoederen en het beheer en de executie van desolate en insolvente of geconfisceerde boedels.
De gerechten kwamen wij gedurende de periode die dit archief omvat ook onder andere benamingen tegen.
Zoals in vele andere plaatsen in het Land van Heusden en Altena, in het Land van Arkel en het baljuwschap Zuid-Holland werden de gerechten in Veen tot ± 1760 heemraden genoemd. Hierna kwam de term nog sporadisch voor. Na ± 1750 werd veelal de naam schepenen gebezigd. De term gezworenen kwam voor tot het eind van de 17de eeuw. De benaming gerechten werd gebruikt tijdens de gehele periode waarover dit archief loopt.
De bestuurders van Veen wisten ook geen raad met deze veelheid van namen. In inv.nr. 1 werd een rekest geschreven, ingediend bij schout en schepenen, waarover een besluit werd genomen door schout en gerechten en dat ondertekend werd door schout en heemraden.
De gerechten hadden een rechterlijke en een bestuurlijke taak. Zij certificeerden rechtshandelingen, hielden toezicht op het beheer van weesgoederen en zij hadden het beheer over desolate en insolvente boedels. Verder behartigden zij de dorpsbelangen bij het gewest, de steden en andere ambachten, stelden keuren op en deden de schouwvoering. De meeste van deze taken oefenden zij uit samen met de schout. Terwijl de schout de heer vertegenwoordigde, waren de gerechten de vertegenwoordigers van de geërfden of ingelanden, zelfs al werden zij door de schout aangesteld. Vanaf 30 april 1795 werd Veen bestuurd door een schout en een college van zeven provisionele regenten. Aan deze situatie kwam pas een eind in februari 1804 na een besluit van het Departementaal Bestuur van Holland. Het bestuur der gemeenten werd toen gevormd door een schout en vijf leden van het gemeentebestuur. Deze reorganisatie van het bestuur had heel wat voeten in aarde. In 1802 werd nl. door het Departementaal Bestuur van Holland (mede onder invloed van de toenmalige politieke en staatkundige veranderingen) een commissie ingesteld tot het ontwerpen 'van den voet en inrightinge van het gemeente bestuur te Veen'. De commissie liet in een schrijven aan het gemeentebestuur van Veen d.d. 26 oktober 1802, weten: 'Meede burgers, Wij hebben bij onderscheidende herhaalde bijeenkomsten getragt, aan den ons opgelegden last eenigsints te voldoen, dan hebben al van de beginnen bevonden dat deze taak voor ons te zwaar is ... dat voor dezen dorpen of heerlijkheid alwaar niets anders als eene laage jurisdictie plaats heeft het aller voordeligst zoude zijn, dat er voordaan, gelijk vanouds, een vermengd gemeente en polder bestuur bleef stand houden... Wij erkennen ons bij herhaling niet in staat te kennen om een behoorlijk regeerings reglement voor ons gemeente bestuur afgezondert van 's polders bestuur te kunnen maken omdat sulks naar onze begrippen alhier geen plaats grijpen kan'. 9)
Ten gevolge van de invoering van de nieuwe rechterlijke organisatie in 1811 werd de schepenbank opgeheven.
Uit de dorpsrekeningen valt af te leiden dat de bestuursvergaderingen plaatsvonden in herbergen, ook wel ten huize van de schout. Eerst in 1780 is er sprake van een 'gerigthuijse' in Veen. 10)
Vanaf 1734 werd het schoutambt gecombineerd met dat van secretaris. De secretaris stelde alle akten en rekeningen op en hield ook de verschillende protocollen en registers bij. Een substituut-secretaris assisteerde hem. Tevens was hem opgedragen de registratie van de inning van de belasting op de collaterale successie (te betalen bij vererving in een zijlinie en van vreemden, zijnde de 20e penning) de belasting op het trouwen en begraven (geheven naar welstand, volgens bepaalde klassen) en de 40e penning op roerend en onroerend goed (te betalen bij alle transporten en verkopingen van roerend en onroerend goed). 11) Het was de taak van de borgemeesters 'de heer van Veen in sijne geregtigheijt, previlegien ende oud costumen te helpen mainteneeren, mitsgaders de ingesetenen in haer regt te helpen houden'. 12) Hun belangrijkste taak lag vooral op het financiële vlak. De twee borgemeesters was opgedragen 'des dorpsinkomsten te ontfangen, deselfs goederen te verpachten, den ontfangh wel te administreren en daer goede reeckening, bewijs ende reliqua aff te doen'. 13) Samen met de schout en de gerechten hadden zij het beheer der ambachtsfinanciën. Zij werden voor een jaar benoemd, maar bleven aansprakelijk voor hun financieel beleid tot na het afhoren van de rekening van het onraad- en dijkgeld (of de dorpsrekening). Dat was soms drie jaar na het opstellen van de rekening. Deze rekeningen liepen over een kalenderjaar en werden veelal afgehoord de 1e vrijdag na St. Jan (24 juni).
De waarsman voerde het financieel beheer van de Veense watermolen en maakte de rekening van de watermolen op. In andere ambachten was de waarsman een soort borgemeester die zich met alle financiële zaken op waterstaatkundig terrein bezighield. 14) In Veen was dit niet het geval. De waarsman was van oorsprong een vertegenwoordiger van de geërfden, het was een man die 'gewaard' of gemachtigd was de belangen van de geërfden in waterstaatszaken te behartigen. Vanaf 1730 was het ambt van waarsman verenigd met dat van schout.
De collecteur had tot taak de ambachts- en de landsbelasting te innen. De inning van de belastingen werd verpacht voor een jaar, behalve het collecteren van de belasting op de collaterale successie, het trouwen en begraven en de verkoop van roererend en onroerend goed dat, qualitate qua, de taak was van de secretaris. Het innen van landsbelastingen o.m. de ordinaire verponding over landerijen, huizen en kapitaal en de extra ordinaire verponding, die als de opcenten van de ordinaire verponding te beschouwen was (100e en 200e penning), was opgedragen aan het ambacht. Schout en gerechten waren jegens het gewest verantwoordelijk. Van het te innen geld ontving het ambacht een provisie van ¾ of 1%. Als ambachtsbelastingen aan te merken zijn het onraad- en dijkgeld en het molengeld. Het onraad- en dijkgeld werd geïnd om er de dorpslasten mee te betalen. Het molengeld werd gecollecteerd ter bestrijding van de onkosten der bemaling. Het kwam dus ten goede aan het onderhoud van de Veense watermolen. In de periode waarover dit archief loopt, werd duidelijk dat de invloed van de geërfden of de grondgerechtigde ingelanden sterk afnam. Nog in de 16de en 17de eeuw was hun invloed op het bestuur, vooral inzake waterschapsaangelegenheden, vrij groot. Vanaf het begin van de 17de eeuw waren de regenten ten plattelande verplicht hun dorpsrekeningen af te horen in het openbaar, ten overstaan van de ingelanden. Na het afhoren van de Veense ambachtsrekening, die in 1685 nog door 15 geërfden ondertekend was, vond er overleg plaats tussen het ambachtsbestuur en de geërfden. In het algemeen werden alleen de meest notabele geërfden geraadpleegd en dan nog alleen in waterstaatszaken. Aangezien er van dit overleg meestal niets op papier gesteld werd, was het moeilijk na te gaan in hoeverre de geërfden invloed hebben kunnen uitoefenen op bestuursbeslissingen.
Volledigheidshalve zij vermeld dat ook de kerkmeesters, de diakenen of diaconiearmenmeesters, de dorpschutter en de schoolmeester, die tevens koster en voorzanger was, openbare functies bekleedden.
Voetnoten:
1. Avonds, P. en Brokken, H.M., Heusden tussen Brabant en Holland (1317-1357) Analyse van een grensconflict. Varia Historica Brabantica IV p. 1-95. 's-Hertogenbosch, 1975.
2. Latjes, P.J., De wording en de bestuurlijke indeling van Hollands Brabant tijdens de jaren 1796-1815. Tijdschrift Holland, nr. 3-4, p. 168-175. Amsterdam, 1982.
3. Inv.nrs. 928, 929.
4. Beekman, A.A., Dijk- en waterschapsrecht in Nederland vóór 1795.dl.1 p. 67, 76. 's-Gravenhage, 1905.
5. A.R.A. Archief van de leen- en registerkamer van Holland, 1433-1798. Register nr. 170 Indische Vaart, 1724-1726, folio 10 e.v.
6. Inv.nr.s 825-828.
7. Inv.nr. 771.
8. A.R.A. Archief van de leen- en registerkamer van Holland, 1433-1798. Register nr. 170 Indische Vaart, 1724-1726, folio 10 e.v.
9. Inv. 756.
10. Inv. nr. 1. resolutie 1780.
11. Vrankrijker, A.C.J. de, Geschiedenis van de belastingen. Bussum, 1969.
12. Inv.nr. 754.
13. Inv.nr. 754.
14. Beekman, A.A., Dijk- en waterschapsrecht in Nederland vóór 1795. dl. 2. p. 1712-1723.
1.2. Geschiedenis van het archiefbeheer
2. Inhoud en structuur van het archief
2.1. Verantwoording van de bewerking
3. Aanwijzingen voor de gebruiker
3.1. Openbaarheidsbeperkingen
3.2. Citeerinstructie
Beschrijving van de series en archiefbestanddelen
Erfgoedstuk

Kenmerken

Datering:
1680-1811
Titel:
Oud-archief, Veen
Beschrijving:
Inventaris van het oud-archief van Veen
Jaar van inventarisatie:
1983
Inhoud/samenvatting:
Archiefstukken betreffende het bestuur van de dorpshuishouding waarbij de administratief-bestuurlijke bevoegdheden werden uitgeoefend (uitvaardiging van verordeningen en uitvoering van besluiten van hogere organen), rechtspraak (voluntaire-, boedel- en voogdijzaken) alsmede zorg voor en toezicht op de waterstaat. In deze inventaris is ook het schepenbank archief opgenomen.
De ambachtsheerlijkheden in het voormalige gewest Holland onderscheiden zich van de "gewone" ambachten en dorpen in die zin, dat zij niet meer in 's-graven boezem verbleven, d.w.z. dat het betrokken gebied niet meer onmiddellijk, dus zonder tussenkomst van een heer, onder de grafelijkheid i.c. de Staten van Holland viel.
Auteur:
J.P.M. van de Mortel, Streekarchief Langstraat Heusden Altena, Heusden
Omvang:
6,00 m
Openbaarheid:
Geen beperkingen
Uitgever:
Streekarchief Langstraat Heusden Altena, Heusden
Geografische namen:
Archiefvormer(s):