Uw zoekacties: Dorpsbestuur, Nieuwkuijk, 1621-1811

0199 Dorpsbestuur, Nieuwkuijk, 1621-1811

 

In een inventaris staat beschreven welke stukken er allemaal in het archief aanwezig zijn, maar vaak ook een korte geschiedenis van het archief. Bij ‘Kenmerken’ vindt u de pdf-versie van de inventaris en algemene informatie over het archief. Bij ‘Beschrijving van de series en archiefbestanddelen’ vindt u de lijst met beschrijvingen van stukken die zich in dit archief bevinden, gegroepeerd in hoofdstukken/rubrieken. Door op het plus-tekentje te klikken voor een beschrijving van een hoofdstuk/rubriek gaat u steeds een niveau dieper in de inventaris.

 

Hoe zoekt u door een inventaris?

 

Klik op de zoekbalk, bekijk eventueel eerst de ‘Zoektips’ linksonder in het zoekscherm en tik vervolgens uw zoekterm(en) in. Klik vervolgens op ‘zoek’. Onder ‘Gevonden archiefstukken’ verschijnen de beschrijvingen van stukken  waar de zoekterm in voorkomt.

 

Wanneer u op een ‘Gevonden archiefstuk’ klikt, verschijnt een meer gedetailleerde beschrijving met rechts ook een aantal icoontjes in beeld. Het meest rechtse icoon (Aanvragen) kunt u gebruiken wanneer u het betreffende stuk in de studiezaal wilt komen bekijken. Een instructie hoe dit online aanvragen werkt, vindt u hier.

 

Welke archieven heeft het Streekarchief Langstraat Heusden Altena?

 

Bekijk het Archievenoverzicht om te zien welke archieven het Streekarchief beheert. 

 

beacon
 
 
1. Archiefvorming
1.1. Geschiedenis van de archiefvormer
0199 Dorpsbestuur, Nieuwkuijk, 1621-1811
1. 1. Archiefvorming
1.1.
Geschiedenis van de archiefvormer
ALGEMEEN
Het ligt niet in de bedoeling de geschiedenis van beide dorpen (Nieuwkuijk en Onsenoort) hier uitgebreid te beschrijven. Daar is een inleiding op een archiefinventaris niet de geëigende plaats voor. Wij willen ons beperken tot slechts een klein aantal zaken.
Nieuwkuijk
Het territoir
Het is nooit precies duidelijk geweest onder welk gewest Nieuwkuijk voor 1648 ressorteerde. Het was gelegen in het grensgebied tussen het Hertogdom Brabant en het graafschap Holland, in leen uitgegeven in de 14e eeuw aan telgen van het geslacht Van Cuijk, waarvan leden heer van Hoogstraten waren, terwijl het tot 1560 kerkelijk ressorteerde onder het bisdom Luik. Blijkens een register uit 1435 waarin het aantal woningen van de meierij van 's-Hertogenbosch werden opgesomd, behoorde het dorp tot het Kwartier van Oisterwijk. 1). In 1621 zonden de ingezetenen van Nieuwkuijk een request aan de hoofd-tresorier-generaal en de gecommitteerde van financiën te Brussel, waarin zij verzochten om niet bezwaard te worden met de belastingen van de republiek omdat men vanouds behoorde tot het hertogdom Brabant en het recht van ingebod van 's-Hertogenbosch daar werd uitgeoefend. Het verzoek werd ingewilligd. 6). In een register uit 1526 komt het niet meer voor. 1) Op 8 juli 1636 verklaren de Staten-Generaal dat Nieuwkuijk behoorde onder het land van Luik. 2). In 1649 verklaren getuigen dat de advocaat Johan Tooren in 1636 veel moeite heeft moeten doen van de Staten-Generaal verklaard te krijgen dat Nieuwkuijk onder Luik hoorde. Hij had namelijk volgens zijn zeggen hiervoor geen enkel bewijs. 3). In 1649, na de vrede van Munster, verklaarden de Staten-Generaal dat Nieuwkuijk tot Brabant behoorde. 3). Diverse bewijzen werden hiervoor aangedragen; bewijzen contra ontbraken echter ook niet. 3). Doch ook toen vormde het geen onderdeel van het kwartier van Oisterwijk en weigerde het zelfs 's-Hertogenbosch als hoofdstad van Staats-Brabant te erkennen, hoewel het dit in de Middeleeuwen wel had gedaan. 31).
Echter, in 1672 werd nog door het Prins-bisdom Luik verklaard dat Nieuwkuijk Luiks zou zijn 4) terwijl het verder opvallend is dat het nooit vertegenwoordigd is geweest op de vergaderingen van het kwartier van Oisterwijk. In de haardtellingen uit de jaren 1437, 1464, 1474, 1480 en 1525 staat vermeld dat Nieuwkuijk niet bijdroeg in de lasten van het kwartier van Oisterwijk. 5). In dezelfde bron staan over de jaren 1736 en 1792 wel de aantallen huizen vermeld, zodat hieruit geconcludeerd zou kunnen worden dat Nieuwkuijk toen wel tot het kwartier van Oisterwijk gerekend werd. Ook in het verleden hebben historici zich het hoofd gebroken over het probleem waar Nieuwkuijk toe behoorde. Aitzema 7) vermeldde dat Nieuwkuijk in 1648 door de bisschop van Luik zou zijn gereclameerd. Bachiene 8) huldigde zelfs de opvatting dat het dorp als achterleen van het graafschap Hoogstraten eerder tot het kwartier van Antwerpen dan tot de meierij van 's-Hertogenbosch kon worden gerekend. Indien dit standpunt juist zou zijn zou Nieuwkuijk zelfs behoord hebben tot de Spaanse en, later, Oostenrijkse Nederlanden. Hanenwinkel 9) was de mening toegedaan dat Nieuwkuijk behoord zou hebben tot het Prinsbisdom Luik, aangezien in 1672 verklaard werd dat de inwoners bijdroegen in de belastingen van het Prinsbisdom. 4). In de beschrijving van Jacob van Oudenhoven 10) en in de zogenaamde Tegenwoordige Staat 11) wordt Nieuwkuijk gerekend tot het kwartier van Oisterwijk. Dr. H. Emmer 12) concludeerde dat het oppergezag over Nieuwkuijk toekwam aan de koning van Spanje, of de Staten-Generaal (na 1648) of het Prins-bisdom Luik. Uit het vorenstaande moge blijken dat een conclusie niet te trekken valt. Hopelijk zal nader archiefonderzoek ooit meer klaarheid brengen.
De heerlijkheid.
Als eerste heer van Nieuwkuijk wordt genoemd Jan III van Cuijk in 1312. 13.). Zijn moeder Sophia van Gimmenich, vrouwe van Hoogstraten en gehuwd met Willem van Cuijk, had ter plaatse van het latere Nieuwkuijk eigendommen liggen, terwijl de echtgenote van Jan III, Catharina Berthout, door haar huwelijk zelf ook nog eigendommen inbracht welke hier waren gelegen. In 1382 werd de heerlijkheid na het kinderloos overlijden van Jan V van Cuijk verkocht aan Bouden Kuijst van Wijc, waarna de heerlijkheid door vererving of verkoop achtereenvolgens in handen kwam van de geslachten Van Wijk, Van Malsen, Van Poelgeest, Hoeufft, Halfwassenaar en De la Court. Een zo volledig mogelijk overzicht van heren en vrouwen van Nieuwkuijk, samengesteld aan de hand van diverse publicaties, is als bijlage aan deze inventaris toegevoegd (zie bijlagen nrs. I en II, behorende bij deze inventaris). De heerlijkheid was leenroerig aan de graaf van Hoogstraten. In het begin van de 15e eeuw kwam de heerlijkheid in dezelfde hand als de heerlijkheid Onsenoort, zodat vanaf dat moment de heren en vrouwen wat Nieuwkuijk betreft leenhulde verschuldigd waren aan de graaf van Hoogstraten en wat Onsenoort betreft aan de graven en, later, de Staten van Holland. De heerlijkheid bezat de hoge, middelbare en lage jurisdictie, zodat ook halsmisdaden door de schepenbank berecht mochten worden. Hierop komen we later terug wanneer we komen te spreken over de rechtspraak. De heren en vrouwen van Nieuwkuijk bezaten het recht op de jacht en visserij, het recht om bestuurders ter plaatse aan te stellen en tevens waren zij oppervoogd. Op een aantal van deze rechten komen we later nog terug.
Onsenoort
In tegenstelling tot hetgeen we schreven over Nieuwkuijk is het wat Onsenoort betreft nooit een probleem geweest onder welk gewest het dorp ressorteerde. Evenals Vlijmen behoorde het namelijk tot het graafschap Holland. De heer van Onsenoort was leenroerig aan de graven en later de Staten van Holland. Vanaf het begin van de 15e eeuw was de heer (of vrouw) van Onsenoort, tevens heer van Nieuwkuijk. De heer van Onsenoort woonde op het kasteel Onsenoort. In 1372 was dit kasteel door de Brabanders onder leiding van Jan van Nederveen verwoest, aldus Wagenaar in zijn Vaderlandsche Historie, deel III, pag. 309. De graaf van Holland hechtte blijkbaar veel waarde aan het kasteel, want in 1388 werd het op zijn kosten hersteld, aldus L. Schutjes in deel V van de "Geschiedenis van het Bisdom 's-Hertogenbosch". Van het kasteel resteert thans nog slechts een toren, welke deel uitmaakt van de abdij Mariënkroon. De rest van het oorspronkelijke kasteel is bij een ingrijpende verbouwing in 1934, toen het al in gebruik was als klooster, verdwenen. Voor een overzicht van de heren en vrouwen van Onsenoort zij verwezen naar bijlage.
HET BESTUUR
Aan de heren van de heerlijkheden Nieuwkuijk en Onsenoort kwam het recht toe de diverse bestuurders en andere functionarissen te benoemen. De drossaard trad op als vertegenwoordiger van de heer en werd door hem benoemd. Hij riep de vergaderingen van schepenen en borgmeesters bijeen, zat deze voor en zorgde er voor orde en rust. Bij diens afwezigheid geschiedde zulks door de president-schepenen of door de eerste borgemeester. Hij beëdigde jaarlijks in januari de voor dat jaar gekozen regenten, t.w. schepenen, borgemeesters, armenmeesters en kerkmeesters. Hijzelf werd voor het leven benoemd. De schepenen vormden samen met de drossaard en borgemeesters het eigenlijke bestuur. Op de eerste plaats waren zij echter een rechtsprekend college. Hun aantal bedroeg 7 en zij werden benoemd voor 1 jaar. Het was hun verboden geld te innen of uit te geven. Hiermede waren namelijk de borgemeesters belast. Hun aantal bedroeg in Nieuwkuijk 3 en in Onsenoort 2. Voor uitgaven echter die een bedrag van f 3,- te boven gingen hadden zij toestemming nodig van de drossaard en schepenen. Zij waren tevens belast met het opstellen van de dorpsrekening, waarin zij rekening en verantwoording aflegden van het door hen gevoerde beheer van de dorpsfinanciën. Zulks diende te geschieden binnen een jaar na afloop van het betreffende rekeningjaar.
De hierboven genoemde regenten werden bijgestaan door de secretaris en, later, tevens door een substituut-secretaris. De benoeming van deze functionarissen geschiedde ook door de heer der heerlijkheid. De secretaris was belast met het bijhouden van het resolutieboek, waarin alle besluiten van het dorpsbestuur werden opgenomen. Tevens schreef hij alle brieven welke van het bestuur uitgingen. Tot zijn taak behoorde tevens het protocolleren van akten en het bijhouden van het archief. Naast de hierboven genoemde bestuurders en functionarissen bestonden er nog een tweetal colleges. Allereerst de kerkmeesters. Ook deze werden door de heer benoemd. Samen met de pastoor vormden zij het kerkbestuur. Jaarlijks legden zij ten overstaan van het dorpsbestuur rekening en verantwoording af betreffende het door hen gevoerde beleid. De H. Geest- of Armenmeesters beheerden het vermogen van de Tafel van de Heilige Geest en waren belast met de bedeling van de armen. Ook zij legden jaarlijks rekening en verantwoording af. Beide colleges bestonden uit 2 leden, waarvan er 1 afkomstig was uit Nieuwkuijk en 1 uit Onsenoort.
Sedert 1698 bestond er in Nieuwkuijk ook een college van poldermeesters. Het aantal hiervan bedroeg 3. Een functionaris die hier nog niet genoemd is, is de vorster of gerechtsbode. Hij had meer een taak ten behoeve van het plaatselijk rechterlijke college, de schepenbank. Zijn taak is enigszins te vergelijken met die van deurwaarder. Lange tijd was de vorster van Nieuwkuijk tevens vorster van Onsenoort. Een college dat niet vergeten moet worden is dat der naburen of "principale geërfdens", elders ook wel eigenerfden genoemd. Dit is nog een overblijfsel uit vroeger jaren toen alle eigenerfden deelnamen aan bestuur en rechtspraak. Dit verdween later, eerst in de steden, later op het platteland en toen werden de eigenerfden en vaak nog alleen de belangrijkste van hen, opgeroepen om te beslissen over zeer belangrijke zaken. In Nieuwkuijk geschiedde dit b.v. op 26 februari 1726, toen een nieuw dorpsreglement werd vastgesteld. 14). Hun aantal bedroeg toen 10.
De vergaderingen van het dorpsbestuur van Nieuwkuijk werden, althans na het eerste kwart van de 18e eeuw, 14) gehouden in de raadkamer, een ruimte welke zich meestal bevond ten woonhuize van een van de leden van het dorpsbestuur. Men vond een herberg niet de juiste plaats voor het houden van vergaderingen. In 1790 vergaderde het dorpsbestuur van Nieuwkuijk ten huize van Jan Dirkxe Pullen, president-schepen. Hij ontving hiervoor een vergoeding van f 20,- per jaar. 15). Een jaar daarvoor had Bernardus Halfwassenaar, heer van Nieuwkuijk, het plan opgevat om in Nieuwkuijk een raadhuis te laten bouwen, met daarin een verblijf voor de nachtwacht, alsmede ruimten voor het huisvesten van gedetineerden. De schepenen kwamen hiertegen in het verweer. Men vond de kosten veel te hoog. 16). Waarschijnlijk zijn het slechts plannen gebleven. In 1809 vergaderde het dorpsbestuur nog ten woonhuize van de borgemeester Jan van Spijk. De vergoeding bedroeg toen f 27,- per jaar.
Ook in Onsenoort vergaderde men ten woonhuize van een van de leden van het dorpsbestuur. Een echte raadkamer kreeg Nieuwkuijk pas in 1827. In de raadsvergadering van 14 juli 1827 werd besloten geld beschikbaar te stellen voor de aankoop van een pand, waarin ondergebracht zouden worden het schoolhuis, een schoollokaal en de raadkamer. Bij akte van 29 September 1827 werd van Johanna de Raad, echtgenote van Adriaan de Hoog, een pand aangekocht aan de zuidzijde van de Nieuwkuijksestraat voor een bedrag van f 2.200,-. F 1.800,- werd betaald in 1827 en in de jaren 1828 en 1829 nog eens telkens f 200,-. Tevens werd f 350,- uitgetrokken voor de aanbouw en vertimmering van een nieuw schoollokaal. 18). Tot 1895 was dit pand de zetel van het gemeentebestuur. Op 22 december 1894 namelijk werd aan de aannemer M. Drijvers te Helvoirt gegund de sloop van het oude en de bouw van een nieuw raadhuis op dezelfde plaats voor een bedrag van f 3.286,-. 19).
Het dorpsbestuur besteedde elk jaar de inning van de belastingen uit, alsmede het hoeden van het vee in de gemeenteweide. De drossaard en de borgemeesters schouwden elk jaar de wegen en tuinen, alsmede de dijken en waterlopen. Het ijken van maten en gewichten geschiedde elk jaar door de drossaard en borgemeesters in aanwezigheid van de secretaris. Hetgeen hiervoor is geschreven over het bestuur en de inrichting daarvan, is van toepassing tot het einde van de 18e eeuw. Vooral in de laatste twee decennia van deze eeuw komen internationaal bewegingen op gang die vooral later van invloed zouden zijn op de inrichting en samenstelling van de plaatselijke besturen.
Na de inval van de Franse troepen einde 1794/begin 1795 veranderde er eigenlijk weinig in de samenstelling van het plaatselijke bestuur. In 1797 klaagden de regenten van Nieuwkuijk bij de Representanten van het Volk van Bataafsch Brabant dat na 15 april 1795 de schepenen, borgemeesters en armenmeesters in dienst waren gebleven, terwijl zij daarvoor elk jaar respectievelijk elke twee jaar werden vervangen. De representanten gelastten de regenten dat de functionarissen in dienst moesten blijven totdat er nieuwe zouden zijn gekozen. Dit geschiedde op 3 januari 1798 door de schepenen. In Onsenoort werden de bestuurders na 1795 ook bij meerderheid van stemmen gekozen. Op 22 januari 1798 pleegden de Unitarissen, de voorstanders van een eenheidsstaat, een staatsgreep. Het toen gevormde Intermediair Administratieve Bestuur benoemde op 23 maart 1798, zonder inspraak overigens, nieuwe leden van de municipaliteit van Nieuwkuijk; dit in afwachting van een nieuwe staatsregeling, waarin ook voorschriften opgenomen zouden worden betreffende de inrichting en samenstelling van de lokale besturen. 20). Op 17 maart 1798 kwam in Onsenoort een nieuw bestuur tot stand bestaande uit 5 personen t.w. 3 leden van het vorige bestuur en 2 nieuwe leden, alsmede burgemeesteren die door het bestuur waren aangesteld. 21). Deze nieuwe staatsregeling trad in werking op 4 mei 1798. Op 2 juli 1798 werden in Nieuwkuijk nieuwe leden van de municipaliteit benoemd. Ter uitwerking van de nieuwe staatsregeling werd op 6 februari 1801 een reglement en een instructie vastgesteld dat de inrichting van de plaatselijke besturen nader moest regelen.
Aan het hoofd van de gemeente zou staan een Raad die in Nieuwkuijk 5 leden telde. Tegelijk werden een gelijk aantal stembevoegde burgers gekozen, gevolmachtigden genoemd, om nieuwe plaatselijke belastingen overeen te komen en tevens om jaarlijks rekening en verantwoording af te nemen. De raad werd gekozen voor 3 jaar. Elk jaar trad eenderde gedeelte af. Uit de raad werd een president benoemd voor een periode van 3 maanden. Tevens werden aangesteld een secretaris en een bode. Het aantal burgemeesters bleef bepaald op 3. Uit een voordracht van 3 personen benoemde het departementaal bestuur een schout-crimineel. In de contentieuse en volontaire rechtspraak kwam overigens geen wijziging. Na een staatsgreep van de Federalisten werd de staatsregeling van 1798 vervangen door die van 16 oktober 1801. Ingevolge deze nieuwe regeling kon elke gemeente de inrichting van het bestuur zelf regelen d.m.v. een plaatselijk reglement. Geheel in de lijn van de federalistische visie waren de gemeenten dus autonoom. Algemene voorschriften dienomtrent waren vervat in departementale reglementen. Veelal werd teruggegrepen naar de periode voor 1798 omdat men de periode na 1798 als té centralistisch had ervaren. Een dergelijk reglement is in Nieuwkuijk helaas niet te vinden.
In Onsenoort werd dit reglement op 9 november 1802 vastgesteld. 21) Het bestuur zou bestaan uit 5 personen, welke daarvoor een vergoeding genoten van f 2,- per jaar. Elk jaar zouden 1 of 2 leden aftreden. Een van de burgemeesteren zou gekozen moeten worden uit niet-bestuursleden. De Staatsregeling van 1805 kwam tot stand door toedoen van Napoleon. Er kwam een eenhoofdig bewind naar Frans voorbeeld: de raadpensionaris. Voor de gemeenten veranderde er eigenlijk niets. Pas bij de wet van 13 april 1807 kwam er een nieuwe regeling voor de gemeentebesturen. De gemeenten werden verdeeld in twee categorieën t.w. gemeenten met meer dan 5.000 inwoners en gemeenten met minder dan 5.000 inwoners. Nieuwkuijk viel onder de laatstgenoemde categorie. Overigens bleef alles bij het oude. De drossaard was voorzitter van het gemeentebestuur. De gemeenten der le klasse kregen een andersoortig bestuur. Pas bij de wet van 20 april 1809 kwam er een regeling voor alle gemeenten. Deze voorzag in de benoeming van een burgemeester, wethouderen en vroedschappen door de koning. De burgemeester en wethouderen kregen een bezoldiging en vormden het dagelijks bestuur. De vroedschappen waren onbezoldigd. In de praktijk veranderde er eigenlijk zeer weinig omdat men de nieuwe rechterlijke organisatie afwachtte. Op 28 maart 1810 waren in Nieuwkuijk nog in functie: 7 leden van het gemeentebestuur, 1 schout-civiel en 3 burgemeesters.
Bij Keizerlijk Decreet van 9 juli 1810 werd het Koninkrijk Holland ingelijfd bij Frankrijk. In maart 1810 waren Zeeland en Brabant reeds voorgegaan. Bij Keizerlijk Decreet van 14 mei 1810 (Bulletin des Lois 288, nr. 5462) werden Nieuwkuijk en Onsenoort verenigd tot de Mairie Nieuwkuijk en Onsenoort. Bij Keizerlijk Decreet van 18 oktober 1810 verscheen het "Algemeen Reglement voor de organisatie der Hollandsche departementen". Het Hollandse gebied was verdeeld in departementen, welke weer waren onderverdeeld in arrondissementen en deze weer in communes of gemeenten. Aan het hoofd van de departementen stond een prefect, aan het hoofd van een arrondissement de onderprefect of sous-prefect en aan het hoofd van de gemeente de maire. Deze werd benoemd door de prefect. Hij had naast zich een adjunct-du-maire. De maire was tevens belast met de burgerlijke stand. Ook was hij voorzitter van de gemeenteraad, die in Nieuwkuijk uit 10 leden bestond. De gemeenteraad verkoos uit haar midden bij meerderheid van stemmen een secretaris. De invloed van de raad was zeer beperkt. Zij werd alleen geraadpleegd over de begroting en oefende financiële controle uit op de rekening, die de maire aflegde aan de prefect. Toen in 1813 de nationale zelfstandigheid werd herwonnen, veranderde er aanvankelijk in de inrichting en samenstelling van de gemeentebesturen niets. In de Grondwetten van 1814 en 1815 werd het voornemen uitgesproken om reglementen vast te stellen voor de bestuurlijke inrichting van gemeenten. Bij Koninklijk Besluit van 8 mei 1819 (Provinciaal Blad 1820, nr. 97) werd vastgesteld het "Reglement van bestuur voor het Platteland in de Provincie Noord-Braband".
In Nieuwkuijk en Onsenoort ging deze nieuwe regeling in op 1 januari 1821. Het platteland van Noord-Brabant werd verdeeld in 7 districtsambten. Aan het hoofd hiervan stond een districtsschout. Nieuwkuijk ressorteerde onder het derde districtsambt, met als hoofdplaats Waalwijk. De gemeenteschout en de gemeenteraden waren belast met het bestuur van de gemeente. Zij werden daarbij geassisteerd door de secretaris. Door Gedeputeerde Staten werden uit de raad de assessoren aangesteld, welke waren belast met o.a. de inkwartieringen en het beheer van de gemeente-financiën. De gemeenteschout werd benoemd door de koning en maakte deel uit van de raad. Het aantal leden van de raad, inclusief gemeenteschout en assessoren bedroeg in Nieuwkuijk 9. Zij werden door Gedeputeerde Staten, op voordracht van de schout en de raad, benoemd voor een periode van 6 jaar. Om de twee jaar trad eenderde gedeelte af volgens rooster. De schout en de raad stelden onder goedkeuring van Gedeputeerde Staten de gemeente-ontvanger aan. De schout was belast met het toezicht op de ambtenaren, voerde wetten uit en maakte de akten van de burgerlijke stand. De raad was belast met het vaststellen van de begroting, het vaststellen van verordeningen etc. en het nemen van rekening en verantwoording der plaatselijke financiën. Bij Koninklijk Besluit van 23 juli 1825 (bijvoegsel Staatsblad 1825, pag. 87-131) werd een "Algemeen reglement op het bestuur ten platte Landen" vastgesteld. De gemeenteschout heette voortaan burgemeester. Het aantal raadsleden bedroeg in Nieuwkuijk voortaan 7, inclusief de burgemeester en assessoren. Bij Gouvernementsbesluit van 3 december 1839 kwam een nieuwe indeling van Noord-Brabant in districten tot stand. Nieuwkuijk en Onsenoort kwam te behoren onder het le arrondissement, 7e kanton, waarvan Waalwijk de hoofdplaats werd.
Op 29 juni 1851 kwam de gemeentewet tot stand. De districten en het onderscheid tussen stads- en plattelandsgemeenten werd opgeheven. De gemeenteraad zou voortaan worden gekozen uit en door de ingezetenen (voorlopig alleen de censuskiezers). De zittingsduur was 6 jaar ook die van de wethouders, als opvolgers van de assessoren, welke uit en door de raad werden benoemd. Eenderde gedeelte van de raad trad elke twee jaar af en was weer herkiesbaar. Van de wethouders trad elke 3 jaar de helft af en was weer herkiesbaar. De burgemeester werd voor 6 jaar door de koning benoemd. Het aantal raadsleden bedroeg 7 in Nieuwkuijk. De gemeentesecretaris en gemeente-ontvanger werden door de raad benoemd, geschorst en ontslagen, op voordracht van burgemeester en wethouders. Het dagelijks bestuur werd gevormd door het college van burgemeester en wethouders. De gemeentewet van 1851 is, inclusief de vele wijzigingen, nog steeds de grondslag voor de huidige samenstelling en werkwijze van het gemeentebestuur. De belangrijkste wijzigingen betreffen: de invoering van algemeen mannenkiesrecht in 1917, in plaats van het censuskiesrecht, de invoering van algemeen vrouwenkiesrecht in 1922, de terugbrenging van de zittingsperiode van raadsleden en wethouders van 6 jaar naar 4 jaar en de afschaffing van de periodieke aftreding.
RECHTSPRAAK
Algemeen
Zoals hiervoor reeds gememoreerd behoorde Nieuwkuijk ondanks de onduidelijkheid die daarover bestaat, waarschijnlijk en zeker wat de rechterlijke organisatie betreft en in ieder geval na 1648 tot de Meijerij van 's-Hertogenbosch. Onsenoort ressorteerde onder het graafschap Holland. Aangezien er in de organisatie en werkwijze van de schepenbanken van beide dorpen geen duidelijk verschil bestond, worden deze hierna als een zaak behandeld. Beide dorpen waren heerlijkheden welke sedert het einde van de 14e eeuw dezelfde heer hadden. Deze heer benoemde de drossaard, de schepenen, secretaris, vorster en andere functionarissen. De drossaard, vaak ook schout genoemd, was de plaatsvervanger van de heer en fungeerde als officier. Hij stelde de eis in criminele zaken (Nieuwkuijk en Onsenoort waren beiden zgn. hoge heerlijkheden) en zat de schepenbank voor. Het aantal schepenen bedroeg 7. Ook zij werden door de heer benoemd en hadden voor een jaar zitting. Hun tijd van intrede was februari of maart. Het was te doen gebruikelijk dat telkenjare 5 schepenen opnieuw werden benoemd en 2 schepenen door andere vervangen.
Tot het personeel van de schepenbank behoorden de secretaris en de vorster. De secretaris was belast met het voorkomende schrijfwerk en het bijhouden van het archief. De vorster moest de gedaagde, verdachte of getuigen ter zitting dagen. De schepenbank kwam bijeen onder voorzitterschap van de drossaard. Men onderscheidde een drietal rechtdagen. Op de eerste plaats het jaargeding, dat gehouden werd in februari of maart en waarin de nieuw benoemde bestuurders en functionarissen door de drossaard werden beëdigd. De ordinaris rechtdagen werden gehouden om de veertien dagen; waarschijnlijk op dinsdag. In Onsenoort werden op de ordinaris rechtdagen zowel criminele als civiele zaken behandeld. Op extra-ordinaris rechtdagen werden in Nieuwkuijk de criminele zaken behandeld. In Onsenoort noemde men het jaargeding alsmede alle rechtdagen buiten de ordinaris rechtdagen, extra-ordinaris.
Rechtsbedeling
De rechterlijke taak van de schepenen bestond uit de volgende onderdelen.
I. De handhaving van de rechtsorde.
II. Boedelbeheer en voogdijzaken.
III. De vrijwillige rechtspraak.
IV. Overige "rechterlijke" taken.
Onder de handhaving van de rechtsorde wordt verstaan de taak zoals die heden ten dage nog uitgeoefend wordt door de rechterlijke colleges. Aangezien Nieuwkuijk zowel als Onsenoort heerlijkheden waren met hoge jurisdictie mochten de schepenen dus delicten berechten die, in het uiterste geval, op verbeuring van "lijf ende goet" van de dader konden uitlopen. Natuurlijk hadden zij tevens het recht om in civiele geschillen vonnis te wijzen.
A. Criminele zaken.
De schout maakte de zaak aanhangig. Hij gaf de vorster opdracht de verdachte voor schepenen te dagen. Deze moest persoonlijk verschijnen, eventueel vergezeld van een raadsman. De schout fungeerde als openbare aanklager. Daarna volgde de procedure met getuigenverklaringen etc. Door de schepenen werd uiteindelijk vonnis gewezen.
B. Civiele zaken.
De eisende partij maakte de procedure aanhangig met een door de vorster betekende dagvaarding. De gedaagde kon zich doen vervangen door een advocaat. De eiser diende zijn eis schriftelijk in. Tijdens de zitting werd deze nog eens mondeling uitgesproken. De tegenpartij diende een weerwoord in, waarna de verdere procedure volgde met replieken, duplieken etc. In moeilijke zaken vroegen schepenen wel eens advies aan rechtsgeleerden, waarna zij vonnis wezen.
Ad II.
A. Boedelbeheer.
De schepenbank stelde over desolate en geëxecuteerde boedels een curator aan. Deze kreeg de taak om de boedel te beheren, de schuldeisers, indien mogelijk, te betalen enz. Van zijn beheer diende hij rekening en verantwoording af te leggen tegenover de schepenbank.
B. Voogdijzaken.
De benoeming van een voogd door de schepenen volgde op een rekest door een der belanghebbende familieleden van de minderjarige of bij ontstentenis c.q. nalatigheid van de familie, door de drossaard bij de schepenbank ingediend. De drossaard trad in deze op als plaatsvervanger van de heer. Deze was oppervoogd.
Ad III.
Hieronder valt de taak welke tegenwoordig door de notaris wordt uitgeoefend. De burgers wilden van bepaalde belangrijke handelingen de geldigheid en algemene bekendheid zeker laten stellen, laten certificeren. Vandaar de term certificatie van rechtshandelingen. Deze certificatie kwam tot stand door de handeling te stellen ten overstaan van twee schepenen en door deze in het protocol te laten optekenen. Voorbeelden van dergelijke handelingen zijn:
- de overdracht van onroerend goed;
- het vestigen van een rente op een stuk grond of huis;
- het laten opmaken van een testament;
- het afleggen van een getuigenis of verklaring;
- deling van nagelaten goederen en rechten;
- openbare verkoping en verpachting van goederen;
- het sluiten van een huwelijk (na 1656);
- het opstellen van zgn. borgbrieven.
Het opmaken van dergelijke akten is pas in de late middeleeuwen in zwang gekomen. Aanvankelijk was de aanwezigheid van getuigen bij het stellen van de handeling voldoende.
Ad IV.
Tenslotte werden door schepenen ook de aangiften en taxaties voor de collaterale successie geprotocolleerd. Deze collaterale successie-heffing was een belasting van 5% die betaald moest worden bij vererving van onroerende goederen in de opgaande of zijlijn. Bij Keizerlijk Decreet van 8 november 1810 werd alhier de Franse rechterlijke organisatie ingevoerd. De taak van de schepenbank werd voor wat de handhaving van de rechtsorde betreft overgenomen door de arrondissementsrechtbanken en voor wat betreft de certificatie van rechtshandelingen door de notarissen.
1. C.R. Hermans, bijdragen tot de geschiedenis, oudheden, letteren, statistiek en beeldende kunsten der provincie Noord-Brabant, (Deel II, 's-Hertogenbosch 1845 - 1848) pagina 51 en 61.
2. Archieven Staten-Generaal nr. 3195.
3. Archieven Staten-Generaal, loketkas 1590, Staten-Generaal, nr. 12548.277.
4. Bestuurlijk archief Nieuwkuijk, 1621 - 1811, inventarisnummer 76.
5. De haardtellingen uit de jaren 1437 - 1525 en de aantallen huizen uit de jaren 1736 en 1792, opgemaakt door mr. C. van Breugel, Rijksarchief 's-Hertogenbosch, Archief Leen- en Tolkamer.
6. Bestuurlijk archief Nieuwkuijk, 1621 - 1811, inventarisnummer 73.
7. Lieuwe van Aitzema, "Saken van Staet en Oorlogh, in ende omtrent de Vereenighde Nederlanden", ('s-Gravenhage 1669-1672), deel III, pag. 275.
8. W.A. Bachiene, "Vaderlandse geographie", (Amsterdam, 1791) deel IV, pag. 647 en 648.
9. S. Hanewinkel, "Geschied- en aardrijkskundige beschrijving der Stad en Meijerij van 's-Hertogenbosch", (Nijmegen, 1803) pag. 476, 477.
10. J. van Oudenhoven, "Nieuwe ende gantschvermeerderde beschrijvingen der stadt ende van de meijerij van ' s-Hertogenbosche", ('s-Hertogenbosch, 1670) pag. 47.
11. Hedendaagse Historie of Tegenwoordige Staat van alle volkeren, deel XII Generaliteitslanden,
(Amsterdam, 1740).
12. Dr. H. Emmer jr., "De grenzen van Nederland, Van de Wielingen tot aan den Rijn", (Haarlem, 1937).
13. Drs. H.B.M. Essink, "Relatie tussen Cuijk en Nieuwkuijk" in: Met Gansen Trou, 1964, pagina 205 e.v.
14. Bestuurlijk archief Nieuwkuijk, 1621 - 1811, inventarisnummer 1.
15. Bestuurlijk archief Nieuwkuijk, 1621 - 1811, inventarisnummer 54.
16. Archief Van de Mortel/De la Court inventarisnummer 1550.
17. Bestuurlijk archief Nieuwkuijk, 1621 - 1811, inventarisnummer 70.
18. Bestuurlijk archief Nieuwkuijk, 1811 - 1920, inventarisnummer 735.
19. Bestuurlijk archief Nieuwkuijk, 1811 - 1920, inventarisnummer 1248.
20. Bestuurlijk archief Nieuwkuijk, 1621 - 1811, inventarisnummer 5.
21. Bestuurlijk archief Onsenoort, 1674 - 1811, inventarisnummer 505.
22. Bestuurlijk archief Nieuwkuijk, 1811 - 1920, inventarisnummer 829.
23. Bestuurlijk archief Nieuwkuijk, 1811 - 1920, inventarisnummer 741.
24. Bestuurlijk archief Nieuwkuijk, 1811 - 1920, inventarisnummer 738.
25. Bestuurlijk archief Nieuwkuijk, 1811 - 1920, inventarisnummer 743.
26.Bestuurlijk archief Nieuwkuijk, 1811 - 1920, inventarisnummer 1245.
27.Bestuurlijk archief Nieuwkuijk, 1926 - 1935, inventarisnummer 2443.
28. Bestuurlijk archief Nieuwkuijk, 1926 - 1935, inventarisnummer 2462.
29. Bestuurlijk archief Nieuwkuijk, 1926 - 1935, inventarisnummer 2448.
30. Bestuurlijk archief Nieuwkuijk, 1920 - 1925, inventarisnummer 2195.
31. W. van Ham en J. Vriens (redactie) Historische kaart van Noord-Brabant 1795 's-Hertogenbosch, 1980.
1.2. Geschiedenis van het archiefbeheer
2. Inhoud en structuur van het archief
3. Aanwijzingen voor de gebruiker
3.1. Openbaarheidsbeperkingen
3.2. Citeerinstructie
4. Bijlagen
Bijlage I: Heren en Vrouwen van Nieuwkuijk
Bijlage II: Heren en Vrouwen van Onsenoort
Bijlage III: Lijst van Drossaarden/Schouten/Schouten Civiel/Maires/Burgemeesters van Nieuwkuijk
Bijlage IV: Lijst van Secretarissen van Nieuwkuijk
Bijlage V: Nadere toegang op inventarisnummer 87

Kenmerken

Datering:
1621-1811
Titel:
Dorpsbestuur, Nieuwkuijk
Beschrijving:
Inventaris van het archief van het dorpsbestuur van Nieuwkuijk
Archieftitel:
Dorpsbestuur, Nieuwkuijk
Huidige gemeente:
Heusden
Auteur inventaris:
A.L. de Graaff, Streekarchief Langstraat Heusden Altena, Heusden
Jaar van inventarisatie:
1985
Inhoud/samenvatting:
Archiefstukken betreffende het bestuur van de dorpshuishouding waarbij de administratief-bestuurlijke bevoegdheden werden uitgeoefend (uitvaardiging van verordeningen en uitvoering van besluiten van hogere organen, rechtspraak (civiel-, voluntaire-, boedel- en voogdijzaken) alsmede zorg voor en toezicht op de waterstaat.
In 1811 vond samenvoeging met Onsenoort plaats.
Auteur:
A.L. de Graaff, Streekarchief Langstraat Heusden Altena, Heusden
Omvang:
2,38 m
Openbaarheid:
Geen beperkingen
Uitgever:
Streekarchief Langstraat Heusden Altena, Heusden
Geografische namen:
Archiefvormer(s):